Naar de content

Arbeidersgeluk in beton

Tuindorp Watergraafsmeer en de tuindorpgedachte

Vincent Steenberg, Wikimedia Commons, CC BY-SA 3.0

De negentiende eeuw is de eeuw van de vooruitgang en toenemende welvaart, maar ook van stijgende ongelijkheid. Arbeiders kwamen nauwelijks rond en leefden hutjemutje in krottenwijken. Revolutionaire tuindorpen moest het leven beter maken.

In Europa braken denkers en doeners zich het hoofd over het armoedeprobleem. Sommigen meenden dat alleen een revolutie een oplossing zou kunnen brengen, anderen deden er alles aan om zo’n uitkomst te voorkomen, drongen aan op hervormingen en ontplooiden praktische initiatieven om de armoede te verlichten. Talloze liefdadige en menslievende individuen, kerken, stichtingen en verenigingen deden hun best om het leven van de arbeidende klasse aangenamer te maken. Het bouwen van betaalbare en betere woningen was ook zo’n, in eerste instantie particulier, initiatief.

Rond de eeuwwisseling kwam de liberale regering met een reeks belangrijke wetten, waaronder de Woningwet van 1901. Die wet behelsde enerzijds een strakker toezicht op de nog grotendeels particuliere woningmarkt, anderzijds veel ruimere mogelijkheden om aan sociale woningbouw te doen door de verschaffing van overheidssubsidies. Tal van arbeiders sloten zich nu aaneen in woningbouwverenigingen, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam Eigen Haard, opgericht in 1909, en de Algemeene Woningbouw Vereeniging (AWV), opgericht in 1910.

Engels voorbeeld

De verruimde mogelijkheden voor sociale woningbouw spraken tot de verbeelding van vooruitstrevende jonge architecten, opgeleid aan de Delftse hogeschool. Zij vormden in 1904 de Sociaal-Technische Vereeniging van Demokratische Ingenieurs en Architecten, waaronder onder andere de Amsterdammer Arie Keppler (1876-1941). Zij hielden zich bijvoorbeeld bezig met het bestuderen van woningbouwinitiatieven elders en ontwikkelden gedachten over stedenbouwkunde en landinrichting.

Veel indruk maakte het idee van de tuinstad, het geesteskind van de Britse journalist Ebenezer Howard (1850-1936). Hij zette in zijn bestseller Garden Cities of To-Morrow (1902) ideeën uiteen met betrekking tot het stichten van groene, gezonde, ruime en zelfvoorzienende steden voor niet meer dan 30.000 inwoners. Zijn boek gaf de aanzet tot de stichting in 1903 van de tuinstad Letchworth, even ten noorden van Londen.

Nederlandse architecten gingen er op werkbezoek en bespraken zijn boek uitvoerig. Een zelfvoorzienende tuinstad vond men wat ambitieus voor het toch al volle en kleine Nederland, maar men achtte Howards ideeën wel heel toepasselijk voor nieuwe arbeiderswijken aan de rand van de bestaande Nederlandse steden: het idee van het tuindorp was geboren.

Vooruitstrevende gemeenteraad

Eén van de grote voorstanders van dit idee was Keppler, die vanaf 1915 als directeur van de Amsterdamse Woningdienst de kans kreeg het tuindorpidee in de praktijk te brengen. Hij had het tij mee, want de Amsterdamse gemeenteraad werd beheerst door de daadkrachtige sociaaldemocratische wethouder Wibaut en voorgezeten door de liberale burgemeester Jan Willem Tellegen (1859-1921). Dit waren mannen die voortvarend de uitleg van de overvolle stad ter hand namen en sociale woningbouw aanmoedigden.

Keppler verwezenlijkte rond de groeiende stad vier tuindorpen. Het bekendst daarvan werd het tussen 1923 en 1930 aangelegde Tuindorp Watergraafsmeer, het enige dat aan de zuidkant van de stad werd opgetrokken. Voor de aanleg van het tuindorp werden de plannen gemaakt door de architecten Jan Gratama (1877-1947) en Gerrit Versteeg (1872-1938). Zij bouwden voor de woningbouwverenigingen Eigen Haard en AWV ruim 1100 woningen in het nieuwe tuindorp.

Gratama en Versteeg waren in zekere zin exemplarisch voor de achtergrond van de aangetrokken architecten: de eerste kende Keppler uit Delft en behoorde tot de idealistische architecten, de laatste was een boerenzoon die zich via het timmervak had opgewerkt tot bouwmeester.

Betonnen experiment

Beide woningbouwverenigingen bouwden in baksteen, zoals gebruikelijk in Nederland, en in een sobere Amsterdamse Schoolstijl. Keppler wilde echter ook namens de gemeente 900 woningen bouwen, en wenste te experimenteren met beton als bouwmateriaal. Dat was namelijk op dat ogenblik veel goedkoper dan baksteen, dat ten gevolge van de algemene schaarste na de Eerste Wereldoorlog bijzonder duur was.

Keppler nam een tiental verschillende betonmakers in de arm, die elk zo een eigen bouwmethode hadden en die met een architect moesten komen. Onder hen was Gratama, die graag met beton wilde experimenteren, maar ook bijvoorbeeld de Haarlemse architect Han van Loghem (1881-1940) en de Amsterdamse architect Dick Greiner (1891-1964). Gedurende zeven jaar werd zo Betondorp, zoals het kwam te heten in de volksmond, gebouwd.

Licht, lucht en ruimte

De jonge Greiner kreeg de eervolle opdracht – wellicht vanwege zijn vriendschap met Keppler – om het hart van het tuindorp te ontwikkelen, de brink. Daar kwamen, in overeenstemming met de tuindorpgedachte, de noodzakelijke voorzieningen als winkels, een bibliotheek, een verenigingsgebouw en een soort hofje voor bejaarden.

De Bibliotheek, ontworpen door Dick Greiner, Brink 43 Amsterdam (Betondorp)

Marion Golsteijn, Wikimedia Commons, CC BY-SA 3.0

De wijk werd ruim opgezet, met veel groen, lucht en licht, een aantal scholen en veel speel- en sportmogelijkheden. Dit ter bevordering van de geestelijke en lichamelijke gezondheid en de kennisontwikkeling van de inwoners. De woningen waren betrekkelijk uniform in ontwerp, met platte daken en een economische indeling. Waar mogelijk streefde men naar de bouw van eengezinswoningen, want daarin te mogen wonen was volgens Keppler het geluk van de arbeider.

Tuindorp Watergraafsmeer werd een groot succes. Hoewel betrekkelijk ver van de stad met in verhouding vrij hoge huurprijzen trok de nieuwe wijk tal van mensen: socialistisch gezinde arbeiders en lagere ambtenaren die het ervoor over hadden om in het tuindorp te wonen. Het ‘rode dorp’ was op 1 mei een rode vlaggenzee, en er bloeide een rijk verenigingsleven waarbij de bibliotheek druk werd bezocht.

Het dorp werd bovendien een vehikel voor maatschappelijke stijging dankzij de uitstekende onderwijsvoorzieningen. Weliswaar veranderden de tijden en de bevolkingsopbouw van Betondorp, maar nog altijd is dit voorbeeld van sociaaldemocratische woningbouw een zeer geliefde plek om te wonen.

Literatuur

Harm Jan Korthals Altes, Tuinsteden. Tussen utopie en realiteit (Bussum 2000)
Marieke Kuiper, Bouwen in beton. Experimenten in de volkshuisvesting voor 1940 (Den Haag 1987)
Frank Smit e.a. (red.), De droom van Howard. Het verleden en de toekomst van tuindorpen (Rijswijk 1991)
Aleid Truijens,Van werkmanshemd naar witte boord. De succesvolle idealen van vooroorlogs Amsterdams Betondorp, Elsevier, 8 juni 1996

ReactiesReageer