Is nadenken vandaag de dag hetzelfde als duizenden jaren geleden? Volgens David Rijser niet. Hij kijkt naar de weergave van nadenken in antieke literatuur en recentere kunst in het themaboekje voor de Week van de Klassieken. Ons beeld van de peinzende filosoof is cultureel bepaald en nog niet zo oud.
Wanneer we ons filosofen uit de Oudheid voorstellen, dan zijn dat geleerde mannen, die eventueel zittend voor zich uit staren en diep, diep nadenken. Een beetje als het bekende standbeeld De denker van Rodin. Hiermee sla je de spijker op zijn kop: deze voorstelling van filosofen was erg populair in de negentiende eeuw, net als het standbeeld, en is niet meer weggegaan.
Zo is er alleen niet altijd tegen filosofen aangekeken en ook nadenken zelf blijkt aan verandering onderhevig. David Rijser, universitair docent Klassieke Talen en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, beschrijft deze veranderingen kort en bondig in ‘De portiek van de buren. Verbeeldingen van denken in de Oudheid’. Dit is het themaboekje voor de Week van de Klassieken dit jaar met het thema ‘Wat is wijsheid? Denken in de klassieke wereld’.
In gesprek met je middenrif
Onze manier van denken was niet hetzelfde als die van de oude Grieken. Hoe dat denken in de Oudheid in zijn werk ging, is de hoofdvraag van het boekje. Voor de oude Grieken stond denken gelijk aan praten met hun gemoed, wanneer je uitgaat van de antieke teksten. Als voorbeeld geeft Rijser ons Homerus, die zijn personages in gesprek liet gaan met delen van hun lichaam. Zo werd het middenrif letterlijk geraadpleegd bij het overwegen van beslissingen. Hiermee laat hij duidelijk zien dat nadenken specifiek in het hoofd plaatsvond en daarnaast oplossingsgericht was.
Bij de antieke filosofen gold dat ze graag hun kennis en kunde ten toon spreidden, maar feiten speelden daarbij niet zo’n grote rol als vandaag de dag. De verhalen die ze konden vertellen met behulp van van feiten waren belangrijker. Volgens de oude Grieken was het abstracte namelijk superieur aan het concrete. Zo zagen zij de dichtkunst ook als filosofischer en serieuzer dan de feitelijke opsomming van een historicus, aldus Rijser: ‘Dichtkunst is meer gericht op het universele, waar de geschiedschrijving de concrete afzonderlijke gebeurtenis behandelt.’ Feiten an sich waren het terrein van het werkvolk en slaven.
Ruim baan voor emotie
Het idee van denken als oplossingsgericht en praktisch bleef tot in de Romeinse Keizertijd de norm. Het ging bij de Romeinen volgens Rijser nooit om denken om het denken: ‘Er werd nagedacht over de theorievorming over de staat, de welsprekendheid, de religie, algemene beschavingsnormen.’ Romeinen zagen Griekse filosofen en hun volgers meer als toneelspelers. Deze dwepers die recht redeneerden wat krom was, konden rekenen op bewondering maar ook op irritatie.
Naast de praktische denkwijze ontstond in de Latijnse literatuur ruimte voor twijfel. Daarmee staan de Romeinen aan de wieg van onze ‘moderne’ manier van denken. Er zijn namelijk niet overal oplossingen voor te bedenken en de Romeinen begonnen dit onvermogen te beschrijven. Ze gingen op zelfonderzoek uit door zichzelf vragen te stellen. Een mooi voorbeeld hiervan geeft de auteur met de woorden van dichter Catullus (ca 84 -ca 50 v. Chr): Ik haat en bemin haar. Waarom, zul je vragen? Weet ik het. Ik voel het gebeuren en ga er kapot aan.
‘De driehoek van werkwoorden (nescio-sentio-excrusior: ik weet het niet – ik voel het – ik word er door gemarteld) geven prachtig uitdrukking aan de ongrijpbare afwisseling van emoties die je doormaakt als je denkt en voelt tegelijk’, aldus een even lyrische Rijser. Pas in het Latijn ontstond de traditie van interne monologen die gedachten beschreven die niet meer door de ratio werden gecontroleerd, maar door emotie.
Erotische teksten inspireerde Augustinus
De opmerkelijkste conclusie volgens de auteur zelf ontvouwt zich hierna, op de laatste bladzijde van het boekje. Augustinus, een van de meest invloedrijke kerkvaders wat betreft de interpretatie van de christelijke leer, verwoordde zijn gesprekken met God in de taal van Romeinse erotiekdichters als Catullus. Niet praktisch en oplossingsgericht, maar zoekend en vol twijfel en emotie. Rijser stopt hier eigenlijk op zijn hoogtepunt en het is jammer dat hij niet meer werk van deze conclusie heeft gemaakt.
Gelukkig is de aanloop ernaartoe ook het lezen waard. Naast de tekstuele veranderingen over denken, laat Rijser ook de veranderende reputatie van filosofen zien. In hun eigen tijd werden ze niet gezien als de diepe denkers die ze in de negentiende eeuw zijn geworden. Zelfs de bekendste filosoof uit de Oudheid, Socrates, werd door veel tijdgenoten niet gewaardeerd. ‘Denkers zijn wereldvreemd, niet te vertrouwen, ongezond en onbetrouwbaar. Een beetje Athener doet aan sport, loopt op straat, praat met mensen. Intellectuelen, één pot nat, doen dat allemaal niet.’
Je realiseert je pas echt hoe veranderlijk geschiedenis is bij Rijsers beschrijving van Socrates’ gedaantewisseling door de eeuwen heen: van een provocerende woesteling, met de gelijkenis van een sater, tot een gedistingeerd en wijs heerschap. Het is maar in welke tijd je leeft hoe je naar zaken kijkt. Dat besef maakt dit soort boeken belangrijk om te lezen.