Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Waarom definitiekwesties wél belangrijk zijn

Giphy.com

‘Het is maar een definitiekwestie.’ Deze dooddoener heb je vast eens gehoord. Voor wetenschappers is een discussie over woorden juist geen conversatiestopper. Nee, bij de definitie begint het juist. Want om iets te onderzoeken, moet je eerst weten waar je het eigenlijk over hebt.

Als ze essays moeten schrijven raken mijn bachelorstudenten ervan in de stress: het theoretisch kader. Voor hen is het een moetje, die ingewikkelde paragraaf tussen inleiding en analyse. De analyse is namelijk spannend, de theorie juist niet. In de hoofden van mijn scriptieschrijvers moeten ze eerst een doorwrocht, abstract kapittel tikken voordat ze met het échte werk aan de slag kunnen. En die paragraaf moet vooral volstaan met jargon en verwijzingen naar onleesbare Franse denkers.

Maar, zo stel ik ze gerust: het valt allemaal reuze mee. Het enige dat je in het theoretisch kader echt moet doen, is uitleggen wat je bedoelt met de belangrijkste woorden die je gebruikt in je analyse.

Dat maakt de studenten niet direct enthousiaster. Immers, je wilt toch met historische gebeurtenissen of sociale problemen bezig? En niet je tijd verdoen met het dubben over de woorden die je eraan geeft? Toch doen de definitiekwesties er juist toe in de wetenschap.

Babylonische spraakverwarring

Ik ben nu mijn proefschrift aan het afronden. In vier jaar tijd heb ik vier artikelen geschreven waarop ik binnenkort hoop te promoveren. De laatste stap is het schrijven van ‘de jas’: de inleiding en conclusie. Eén van de dingen die ik in die jas moet doen, is mijn concepten definiëren. Een concept is – kort gezegd – een term die een wetenschapper gebruikt om naar een abstract fenomeen te verwijzen. In dat woord zitten bepaalde aannames verstopt – maar daar later meer over.

Volgens literatuurwetenschapper Mieke Bal maken concepten gesprekken tussen mensen mogelijk. Immers, een abstract fenomeen als ‘gezelligheid’ kun je niet vastpakken en bekijken. Misschien heb je een ervaring met iemand die je ‘gezellig’ noemt, maar je kunt alleen maar iemand anders vertellen dat je het gezellig vindt door dat woord te gebruiken. Het probleem volgens Bal is dat concepten nooit algemeen worden gedeeld. Overal zien we Babylonische spraakverwarring, en dat is niet altijd gezellig.

Om die reden moet je als wetenschapper altijd uitleggen wat je met een concept bedoelt. Zo zorg je dat je lezers je begrijpen, en dat onderzoekers niet langs elkaar heen praten. Want van veel woorden denk je misschien dat iedereen snapt wat ze betekenen, maar dat is niet zo.

Ware democratie

Een voorbeeld: het woord ‘democratie’. Dat is toch een heldere term? Dat betekent immers dat alle inwoners van een gebied boven de achttien eens in de paar jaar naar de stembus mogen om volksvertegenwoordigers te kiezen. En die volksvertegenwoordigers nemen dan politieke besluiten met mandaat van het volk. Zo gaat het er aan toe in het huidige Nederland, en volgens de Democracy Index van de Economist Intelligence Unit behoren we tot de meest democratische landen van de wereld. Plek elf zelfs! Dus wij snappen het, die democratie.

Echter, als je een klassieke Athener met een tijdmachine naar het huidige Nederland haalt, dan ziet die iets heel anders. En dat terwijl daar, in het klassieke Athene, de dèmos-kratein of ‘volksheerschappij’, is uitgevonden. Verbaast vraagt de Athener waarom er maar 150 mensen in de Tweede Kamer zitten. Hij is gewend dat alle stadsbewoners op een heuvel meepraten over het bestuur van de stad. Of, nou ja, alle inwoners… wat doen al die vrouwen daar eigenlijk in de Tweede Kamer? Die mochten in het klassieke Athene echt niet meedoen aan de democratie.

Waar heb je het over?

Het voorbeeld van het woord ‘democratie’ laat zien dat concepten meerdere betekenissen hebben. Vaak zie je pas welke betekenis het voor jou heeft wanneer je over een concept moet discussiëren. Dan blijkt dat je verborgen aannames doet over een abstract fenomeen. En die aannames moet je als wetenschapper expliciet maken.

Neem een socioloog die over ‘klasse’ in een samenleving praat. Een ‘klasse’ zie je niet en pak je niet vast, dus het woord verwijst naar een abstract fenomeen. Voor de socioloog betekent het zoiets als ‘een groep mensen in een samenleving die ongeveer hetzelfde verdient en bezit’. Misschien is de definitie iets breder voor de wetenschapper, en bevat het ook culturele elementen: mensen uit dezelfde klasse vinden dezelfde muziek mooi, hetzelfde eten lekker, en dezelfde kleren stijlvol.

De aannames die waarschijnlijk onder het woord ‘klasse’ zitten, zijn dat er (1) meerdere van zijn in een samenleving, en (2) dat die klassen zich hiërarchisch tot elkaar verhouden. De ene klasse heeft meer geld, macht en aanzien dan een andere. In het ergste geval is er zelfs klassenstrijd.

Wanneer je als wetenschapper de aspecten van- en aannames onder een concept vindt, pas je het concept vervolgens toe in je onderzoek. Dat noemen we ‘operationaliseren’. Als je je concepten goed gedefinieerd hebt, kan je het fenomeen waar ze naar verwijzen opzoeken. Je kunt bijvoorbeeld de koopkracht van verschillende sociale klassen meten. Of mensen uit verschillende klassen interviewen over hun muziek- en kledingsmaak.

Het maakt het ook mogelijk voor andere wetenschappers om je definities en aannames te bevragen. Is er wel sprake van klassenstrijd? En is het zo dat iemands inkomen gekoppeld is aan zijn of haar voorkeur voor Nederlandstalige meezingers? Zo nee, bestaan klassen eigenlijk wel?

Moderne termen voor vroeger

Als historicus onderzoek ik hoe achttiende-eeuwse Nederlanders omgingen met rampen. Twee concepten zijn voor mijn betoog essentieel: solidariteit en identiteit. De afgelopen vier jaar heb ik honderden achttiende-eeuwse teksten gelezen. Via al die pamfletten, preken, gedichten en nieuwsverslagen vertellen schrijvers over rampen. In die teksten zie ik dat auteurs solidariteit en identiteit aan elkaar koppelen. Mensen helpen elkaar, zo dachten de achttiende-eeuwers, omdat ze verbonden waren door iets gemeenschappelijks. Zo behoorden ze tot dezelfde stad, dezelfde religieuze stroming of hetzelfde volk.

Ik plak de labels ‘solidariteit’ en ‘identiteit’ hierop. Die woorden kenden de schrijvers die ik bestudeer echter helemaal niet. Hun uitleg van hulpvaardigheid tijdens rampen was veel specifieker. Mensen waren ‘menschlievend’, vaderlandslievend, of goede christenen. Ik moet andere historici er daarom van overtuigen dat ik moderne termen ‘solidariteit’ en ‘identiteit’ kan, ja, zelfs moet gebruiken.

Het definiëren van concepten is dus essentieel voor wetenschappers. Maar, als ik heel eerlijk ben: ik vind het schrijven van het theoretische kader ook niet het spannendste onderdeel van mijn promotietraject. Eigenlijk vind ik het best wel een beetje saai. Maar ja, wat is saai? Dat is ook weer een definitiekwestie.

ReactiesReageer