Naar de content

Eugène Dubois, het multitalent

Sepiakleurige foto waarop Eugène Dubois de camera inkijkt.
Sepiakleurige foto waarop Eugène Dubois de camera inkijkt.
Wikimedia Commons

Hij was arts, antropoloog, anatoom, paleontoloog en ecoloog. Hij was koppig, intelligent, werkte hard en was enorm gedreven. Vanaf de tijd dat hij jong was had Eugène Dubois een groot doel voor ogen: het vinden van de fossiele tussenvorm tussen mens en aap.

De Nederlander Marie Eugène Franҫois Thomas Dubois (1858-1940) ging op zoek naar de missing link, de tussenvorm tussen mens en aap waar Charles Darwin en Ernst Haeckel over speculeerden.

In 1891 en 1892 vond hij een schedeldak, een kies en een dijbeen die hij in 1894 toeschreef aan de mensachtige Pithecanthropus erectus. Zijn doel was bereikt, maar veel kritiek volgde. Het belang van zijn ontdekking werd door veel vakgenoten betwist.

Tegenwoordig worden de fossielen die Dubois vond tot de soort Homo erectus gerekend. Ook al weten we inmiddels dat de oorsprong van de mens in Afrika ligt en dat Dubois’ vondst dus niet de tussenvorm betrof waar hij naar op zoek was, zijn ontdekking vormde de start van een enorme toename in onderzoek naar, en kennis over, de evolutie van de mens.

Sepiakleurige foto waarop Eugène Dubois de camera inkijkt.

Eugène Dubois in 1902.

Wikimedia Commons
Dubois: een korte bio

1858: Dubois wordt geboren in het Limburgse Eijsden. 1877: Start van zijn studie Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. 1884: Dubois behaalt zijn artsentitel. 1887: Hij vertrekt als tropenarts met zijn vrouw en pasgeboren dochtertje naar Indië. 1889: Door een slimme actie wordt hij vrijgesteld van zijn medische werk en vertrekt naar Java voor zijn onderzoek. 1891: Vondst van de kies en het schedeldak. 1892: Het dijbeen wordt gevonden. 1894: Dubois publiceert zijn vondsten onder de naam Pithecanthropus erectus. 1897 Hij wordt aangesteld als hoogleraar in de kristallografie, mineralogie, geologie en paleontologie aan de Universiteit van Amsterdam. 1900: Voor de wereldtentoonstelling in Parijs maakt hij een levensgrote reconstructie van zijn ‘javamens’. 1940: Dubois sterft op zijn landgoed De Bedelaer in Limburg.

Meneer Dubois, u groeide op in het mooie Zuid-Limburg. Wat voor een invloed heeft dat gehad op uw carrière?

Dat is van grote invloed geweest denk ik. Ik groeide op middenin de natuur en had al van jongs af aan een grote interesse voor de natuur. Ik ondernam tochten in de omgeving, verkende de grotten van de St. Pietersberg en leerde veel over verschillende soorten planten en dieren. Ik had zelfs een eigen rariteitenkabinet, wist u dat? Afijn, toen ik tien was, hoorde ik voor het eerst over de evolutietheorie van Darwin. Ik las de werken van Compte de Buffon, Darwin, Thomas Huxley en Haeckel. Hierdoor raakte ik in de ban van het raadsel van de oorsprong van de mens. Als mens en aap verwant waren, zoals Darwin suggereerde, dan moesten de resten van een tussenvorm ergens te vinden zijn. Ik besloot toen al dat ik die wilde vinden.

Toch ging u Geneeskunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Vanwaar die keuze?

Mijn vader was apotheker en wilde graag dat ik hem opvolgde. Mijn docenten van de Hogere Burgerschool in Roermond vonden een studie medicijnen beter bij me passen. Omdat ik dan ook veel anatomievakken zou krijgen, koos ik daarvoor. Dan zat ik tevens nog een beetje in de richting van het vakgebied van mijn vader. In 1884 rondde ik mijn studie af en kreeg ik een aanbod van de Universiteit Utrecht om als docent aan de slag te gaan. Mijn docent anatomie Max Fürbringer moedigde me echter aan om het onderzoek in te gaan. Ik werkte toen al een aantal jaren als zijn assistent. Ik koos voor de wetenschap en deed uitgebreid anatomisch onderzoek aan het strottenhoofd van verschillende gewervelde diersoorten en stelde mijn eigen hypothese op over de evolutie van dit orgaan. Helaas maakte Fürbringer goede sier met mijn resultaten en besloot ik mijn oorspronkelijke droom achterna te gaan: het vinden van de tussenvorm tussen mens en aap. In 1887 trok ik met mijn echtgenote en pasgeboren dochtertje naar Nederlands-Indië.

Hoe kwam u op het idee om juist daar de tussenvorm te gaan zoeken?

Darwin had geschreven dat de voorloper van de mens in de tropen moest hebben gewoond, aangezien daar nu nog steeds de grote mensapen wonen; de chimpansee en de gorilla in Afrika en de orang-oetan en de gibbon in Zuidoost-Azië. Tevens correspondeerde ik met Ernst Haeckel over dit onderwerp en hij raadde me aan in het zuiden van Azië te zoeken. Ik besloot naar Sumatra af te reizen want daar kwamen veel gibbons en orang-oetans voor.

En, als ik zo brutaal mag zijn, hoe kon u zo’n verre reis dan betalen als net afgestudeerde?

Daar bedacht ik een slim plan voor, al zeg ik het zelf. U moet niet vergeten dat ik afgestudeerd was als arts, dus ik kon zo in dienst treden van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch leger als tropenarts. Op die manier hoefde ik de oversteek niet te betalen. Eenmaal op Sumatra begon ik met het zoeken van fossielen in grotten, want in Europa waren menselijke fossielen in grotten gevonden. Ik vond heel veel dierlijke fossielen, van varkens, neushoorns, herten, gibbons, tot aan die van olifanten en tapirs. Maar geen mensachtigen. Toen ik hoorde van een fossiele menselijke schedel die op Java gevonden was, besloot ik daar naar toe te gaan.

U was toch als tropenarts in dienst van het leger gesteld, hoe kon het dat u zoveel tijd had om naar fossielen te zoeken?

Wederom door een tamelijk sluw plan van me. Ik had namelijk de Indische autoriteiten een brief geschreven waarin ik hen erop wees dat Nederland erg achterliep op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in de koloniën. De Engelsen deden veel meer onderzoek in hun gebieden. Ik bood aan om dat onderzoek te gaan doen. Die brief had effect want ik werd vrijgesteld van mijn medische werk en kon als natuuronderzoeker in dienst treden van het koloniale Departement van Onderwijs, Eredienst en Nijverheid. Dat paste ook veel meer bij me want ik hield helemaal niet van het keurslijf van het leger, ik kon slecht gehoorzamen. Van de autoriteiten kreeg ik veertig koelies (Indonesische arbeiders, red.) toegewezen om me bij mijn zoektocht te helpen.

Een groep Koelies op een veld.

Wikimedia Commons

Wikimedia Commons

Op Java besloot u iets te gaan doen wat nog niet eerder gedaan was, u staakte het onderzoek in grotten en ging graven. Hoe kwam u daarbij?

Geologen en natuuronderzoekers die het eiland voor mij bezochten, hadden veel fossielen in gesteentelagen ontdekt. Hierdoor leek het me logisch om iets meer in open velden te kijken. Al snel vonden we heel veel fossiele resten van uitgestorven fauna. Dat gaf me moed dat ik er ook resten van mensachtigen zou vinden.

Spoedig volgden uw grote ontdekkingen, vertel daar eens iets over.

De opgravingen begonnen in 1891 en al snel vond ik een fossiele kies. Deze leek erg veel op een kies die vlak daarvoor in India gevonden was en werd toegeschreven aan een aap. Ik ging er daarom vanuit dat deze kies ook van een aap moest zijn geweest. Een maand later vonden mijn koelies een schedelkapje. Ook deze zag er nog heel aapachtig uit. Uit de vorm kon ik afleiden dat deze hele dikke wenkbrauwbogen boven de ogen moest hebben gehad. En het schedelkapje had een bescheiden herseninhoud bedekt, ongeveer duizend kubieke centimeter. Dat was meer dan dat van een aap, maar minder dan de mens. Ik dacht toen echter nog steeds dat het om een aapachtige ging. Pas toen ik een jaar later het dijbeen vond, had ik het door. Dat dijbeen gaf aan dat de ‘aap’ rechtop had gelopen. In 1894 publiceerde ik over mijn vondst en noemde de soort Pithecanthropus erectus, wat rechtoplopende aapachtige mens betekent.

U heeft wel geluk gehad dat u dat dijbeen vond, of niet?

Dat kunt u wel zeggen! Alhoewel ik natuurlijk ook gewoon hard gewerkt heb. In totaal groeven ik en mijn koelies veertigduizend fossielen op, bij elkaar de grootste collectie fossielen uit Indonesië ter wereld. Deze drie botten waren de enige drie botten van menselijke voorouders. Als ik dat dijbeen niet gevonden had, had ik niet kunnen bedenken dat de ‘aap’ rechtop had gelopen en dus niet de juiste conclusie kunnen trekken.

De vondsten van Dubois: verschillende botten.

Dit zijn ze. De belangrijkste vondsten van Dubois.

Wikimedia Commons
Handgeschreven briefje
Een handgeschreven briefje

Het briefje waarop te zien is dat Dubois de naam Pithecanthropus erectus (rechtoplopende aapachtige mens) introduceert. Hij heeft Antropopithecus (mensachtige, mensaap) doorgekrast en vervangen door Pithecanthropus. Het briefje ligt nu in Naturalis.

Wikimedia Commons

Hoe waren de reacties op uw publicatie over de tussenvorm?

Dwaas genoeg waren die nogal afwijzend. Na de vondsten reisde ik terug naar Nederland om mijn fossielen aan andere wetenschappers te laten zien. Maar men snapte niet dat ik schreef dat de drie vondsten bij dezelfde soort hoorden. Alleen van het dijbeen wilden ze geloven dat het ‘menselijk’ was. Op congressen werd er zelfs voor of tegen me gestemd! Nadat de Duitse anatoom Gustav Schwalbe een uitgebreide beschrijving van mijn fossielen publiceerde, besloot ik ze niet meer aan anderen te tonen. Ik ging aan de slag als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, waar ik onderzoek deed naar verschillen in herseninhoud van verschillende diersoorten. Daarbij ontdekte ik dat als het gewicht van de hersenen ten opzichte van het totale gewicht van het dier genomen wordt, er vaak sprongsgewijze verschillen tussen soorten zijn. Ik ontdekte dat de hersengrootte van mensapen ongeveer vier keer zo klein is als die van de mens, en mijn Pithecanthropus erectus of javamens zat er precies tussenin! Nog meer bewijs voor mijn gelijk dus.

De laatste jaren richt u zich meer op ander werk dan de evolutie van de mens, als ik het goed begrepen heb. Wat doet u zoal?

Och, zoveel. Ik deed onder andere onderzoek aan de Limburgse Vroeg-Pleistocene klei van Tegelen en de fossielen daarin. Uit de fossiele planten die ik vond, bleek dat Limburg twee miljoen jaar geleden een veel warmer klimaat had dan tegenwoordig het geval is. Verder bracht ik de prehistorische fauna van Limburg in kaart. Op mijn eigen landgoed, De Bedelaer, doe ik experimenten naar het effect van de introductie van nieuwe soorten in een gebied. Mijn zoon, een ontdekkingsreiziger, stuurt daarvoor uit allerlei tropische landen exotische zaden naar me op.

Mijn doel is om de natuur weer wat gevarieerder te maken in Nederland. Daarom was ik nauw betrokken bij de oprichting van de Nederlandsche Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Ik ben trouwens ook curator van het Teylers Museum, daar moet u binnenkort maar eens langskomen, dan kan ik u wat van mijn opgebouwde collectie laten zien.

Bronnen
  • Alexander Reeuwijk, Darwin, Wallace en de anderen. Evolutie volgens Redmond O’Hanlon, Atlas, 2011
  • Marcel Hulspas, Reuzen van de lage landen, Nieuw Amsterdam, 2012
  • Website over Eugène Dubois