Naar de content

Ouderen in het stemhokje

Samen oud: vergrijzing en politiek

Bill Oxford voor iStock

Nederland vergrijst: het aandeel van ouderen groeit. Daarmee drukken ouderen ook een zwaardere stempel op de verkiezingsuitslagen - en dat zal alleen maar toenemen. Wat betekent dat?

Weet jij nog waar je rood kleurde toen je piepjong voor het eerst naar de stembus ging? En is dat nu je meer verkiezingen achter de rug hebt nog hetzelfde? Naarmate je leven vordert, veranderen je verantwoordelijkheden, belangen en wensen. Daarmee kan ook de plek van het vinkje op je stembiljet verspringen.

Wat voor invloed heeft de gestage toename van onze levensverwachting op verkiezingsuitslagen? Hoe pakken massa’s 100-plussers in de stembussen uit voor de samenleving? En voor jongere generaties? NEMO Kennislink vroeg politicoloog André Krouwel hoe stemmen eruit zou kunnen zien als we allemaal 120 worden.

(Dubbele) vergrijzing

Op 1 januari 2023 telde Nederland volgens het CBS pakweg 17.812.000 inwoners. Ongeveer een op de vijf mensen, zo’n 3.602.000 inwoners, was ouder dan 65 jaar. In 1950 was dat minder dan een op de twaalf. De bevolkingssamenstelling verandert, Nederland vergrijst. En gezien de stijging van de gemiddelde levensverwachting neemt het aandeel ouderen de komende jaren alleen maar verder toe. De komende twintig jaar stijgt het aantal 65-plussers met 55 procent tot bijna 5 miljoen. Er is zelfs sprake van een dubbele vergrijzing; een steeds groter deel van die 65-plussers is ouder dan 80 jaar.  

Relatief meer ouderen betekent ook minder mensen van werkzame leeftijd. In 2023 was de zogenaamde grijze druk 34 procent: op elke 65-plusser waren er drie mensen tussen 20 en 65 jaar. In 1950 was dat nog 14 procent, in 2000 22 procent en in 2010 ongeveer 25 procent. De komende jaren zal dit nog toenemen tot bijna 50 procent in 2070.

We lezen vaak over een tweedeling: jongeren stemmen progressief, met het oog op een betere toekomst, terwijl ouderen met hun conservatievere stem de status quo beschermen. Dat patroon is er, geeft Krouwel toe, maar het werkelijke verhaal is een stuk complexer. Een voorbeeld om mee te beginnen: jongeren (lees: de jongste stemmende generatie) zijn over het algemeen groener dan ouderen (65-plussers). Als groen denken progressief betekent, dan zijn jongeren progressiever dan ouderen. “Maar als je andere thema’s neemt, zoals immigratie, dan zie je veel minder verschil”, aldus Krouwel. “Hoewel jongeren in een multiculturelere samenleving zijn opgegroeid, zijn ook de meningen van jongeren over immigratie diep verdeeld.” Een andere misvatting volgens de politicoloog: vaak neemt men progressief en links samen en conservatisme en rechts. “Opvallend is dat jongeren de afgelopen jaren juist minder links geworden zijn.”

Effect van leeftijd

Toch zegt hoe oud je bent over het algemeen wel iets over je stemgedrag. Krouwel: “We onderscheiden levenscycluseffecten, generatie-effecten en periode-effecten. Levenscycluseffecten, ook wel lifecycle voting genoemd, beslaat hoe je gedurende je leven van politiek denken en stemgedrag verandert, met name omdat je andere verantwoordelijkheden krijgt. Zo kúnnen jongeren ‘extremer’ stemmen, omdat ze over het algemeen de consequenties ervan minder direct ervaren. Maar tegen de tijd dat je een baan hebt en belasting gaat betalen, of een huis koopt – als dat lukt – of kinderen krijgt die naar school moeten, dan wordt (lokale) politiek veel relevanter. Dat zie je terug in stemgedrag.”

Het tweede effect, het generatie- ofwel cohort-effect, verwijst naar de verschillen tussen generaties en de invloed daarvan op politiek denken en stemgedrag. “Mensen uit de naoorlogse generatie zijn bijvoorbeeld heel anders opgegroeid dan ik. Ik ben opgegroeid in een welvarende maatschappij, terwijl deze generatie nog flinke armoede heeft meegemaakt tijdens de Wederopbouw”, aldus de politicoloog. Ten slotte zijn er de periode-effecten. “Die worden gekenmerkt door iets wat we allemaal tegelijkertijd meemaken, zoals een pandemie of een oorlog. Dit maakt dat je als groep heel specifieke ervaringen hebt, die ook weer invloed kunnen hebben op je stemgedrag.”

Stemgedrag omvat overigens meer dan partijkeuze, benadrukt de wetenschapper. “Daar zit stemrichting in en stemzwaarte - gematigd versus extremer -, maar dus ook of je progressief of conservatief stemt. Ook opkomst is onderdeel van stemgedrag. Mensen tussen de 18 en 24 jaar blijven bijvoorbeeld vaker weg van de stembussen. De opkomst onder de 30- tot 40-jarigen ligt veel hoger.” Hoewel de opkomst weer iets afneemt als je die leeftijd gepasseerd bent, stemmen volgens de politicoloog zelfs de oudste generaties veel meer dan de jongste. “Ouderen zijn meer sociaal en politiek geïntegreerd. Ze stemmen al lang jaren, dat hoort erbij.”

Context

Naast leeftijd zijn er veel andere factoren die invloed hebben op stemgedrag. Sterker nog, het aantal kaarsjes op je verjaardagstaart speelt volgens Krouwel uiteindelijk maar een heel kleine rol. Belangrijker is de context waarin iemand opgroeit. Anders gezegd: niet zozeer hoevéél verjaardagen je achter de rug hebt, maar wat je tijdens je leven hebt meegemaakt bepaalt hoe je stemt. “De leeftijdseffecten op stemgedrag worden ruim verslagen door effecten zoals ideologie, socialisatie en opleiding, maar ook het opleidingsniveau van je ouders, de klasse waarin je bent opgegroeid en de welvaart die je genoten hebt. Het feit dat we nu in zulke groten getale hoog opgeleid zijn en de kwaliteit van het onderwijs veel hoger ligt dan vroeger, dat maakt dus ook uit.”

Bepalen wat voor invloed de toename van onze levensverwachting en de steeds grotere groep stemmende ouderen op verkiezingsuitslagen zullen hebben, is dan ook gigantisch complex. “Het korte antwoord is dat we geen idee hebben hoe ons stemgedrag er in de toekomst uit gaat zien”, aldus Krouwel. We weten immers niet hoe die ‘stemgedrag vormende context’ er straks uitziet, laat staan over vijftig of honderd jaar. “Die context is zo belangrijk, zoveel belangrijker dan leeftijd op zich, dat we er eigenlijk niet een op een iets over kunnen zeggen. Als al de complexe factoren die de context maken veranderen, verandert zeer waarschijnlijk óók het politiek denken en het stemgedrag. Maar hoe?”

We moeten de verbinding tussen generaties versterken en het meer samen doen

— André Krouwel

Een interessante gedachtegang is dat naarmate onze levensverwachting toeneemt, onze levensloop verandert. Als we 120 worden, gaan we misschien wel langer of vaker naar school, kopen we misschien (nog) later een eerste huis of nemen we (nog) later – voor zover dat kan – kinderen. “Als je dingen op een later moment in je leven doet – al dan niet noodgedwongen – stel je ook de ervaringen, het denken en het daarnaar stemmen uit.”

Solidariteit

Waar we volgens de politicoloog meer over weten dan over stemgedrag in de (verre) toekomst, is de invloed van de vele ouderen die nu stemmen. De babyboomgeneratie, geboren tijdens de geboortegolf tussen 1946 en 1955, is de reden voor de verhoogde toename van 65-plussers sinds 2011. “Een flinke groep hiervan doet de komende vier à vijf verkiezingen nog wel mee”, aldus Krouwel. “Hoe groter de groep, hoe groter de stem. Dus de komende jaren zal sterker dan voorheen in het teken staan van het faciliteren van de behoeften van deze groep, bijvoorbeeld in de vorm van dienstverlening en zorg.”

Hierin ligt een prijskaartje voor de jongere generaties, erkent Krouwel. Maar wat daaraan te doen? De stem van ouderen minder zwaar laten meewegen? Natuurlijk niet, alleen al vanuit ethisch oogpunt is dat in geen enkel opzicht realistisch of wenselijk. “Dat kán niet”, aldus de politicoloog. “Stel je voor, daarmee haal je iets ontzettend belangrijks overhoop.” Iets wat realistisch zoden aan de dijk zet, is volgens Krouwel meer intergenerationele solidariteit. Oftewel, meer begrip voor andere generaties en diens behoeften. “We moeten de verbinding tussen generaties versterken en het meer samen doen”, vindt hij. Maar ja, ook dat is niet per se eenvoudig. Samen betekent immers dat er naar elkaar geluisterd moet worden en er compromissen moeten komen. En dat betekent dat mensen moeten inleveren. “Ik denk dat het helpt als we minder focussen op wat er afgenomen wordt, maar meer op wat iedereen voor een dergelijke samenwerking terugkrijgt.”