De minister van Justitie wil dat rechters beroepsverboden in de toekomst bij meer soorten delicten kunnen opleggen, zoals bijvoorbeeld bij haatzaaien, criminaliteit door bestuurders van bedrijven en bij mensen die ambtenaren hebben omgekocht. Daarom heeft hij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving opdracht gegeven om te onderzoeken of en hoe het beroepsverbod op dit moment wordt opgelegd, en hoe rechters en officieren van justitie over het verbod denken. De resultaten verschenen onlangs in het boek Beroepsverboden in Nederland.

Vooral opgelegd bij aanranders en fraudeurs
Strafrechtelijke beroepsverboden worden niet vaak opgelegd: sinds 1995 ongeveer 123 keer, zo blijkt uit het onderzoek. Bij een beroepsverbod mag de veroordeelde 2 tot 5 jaar zijn beroep niet uitoefenen. Beroepsverboden kunnen bij veel soorten delicten worden opgelegd, maar meestal gebeurt dit in zedenzaken en in fraudezaken. Aan leraren worden de meeste beroepsverboden opgelegd. Bijna een kwart van alle personen aan wie een beroepsverbod is opgelegd is leraar. Daarnaast gaat het om artsen, fysiotherapeuten en andere soorten therapeuten. De slachtoffers bij de zedenzaken zijn vaak kwetsbaar. Zij zijn bijvoorbeeld minderjarig, gehandicapt, of afhankelijk van de verdachte. De fraudedelicten waarvoor een beroepsverbod is opgelegd, zijn meestal gepleegd door advocaten, boekhouders, verzekeraars en tussenpersonen.
Doel van beroepsverboden
Met een beroepsverbod willen rechters en officieren van justitie voorkómen dat iemand in het kader van zijn beroep of ambt opnieuw de fout ingaat, zo blijkt uit de interviews met rechters en officieren van justitie. Bescherming van mogelijke slachtoffers staat dus voorop. Als blijkt dat de verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen (verkeerde) gedrag, kan dit ook een reden zijn voor rechters om een beroepsverbod op te leggen. Volgens rechters en officieren van justitie is het beroepsverbod een zware straf. Immers, de veroordeelde wordt ‘het brood uit de mond gestoten’ omdat hij een tijdlang zijn beroep niet kan uitoefenen.
Beroepsverboden kunnen maximaal 5 jaar duren. Veel officieren van justitie en rechters vinden dat te kort. Sommigen vinden zelfs dat beroepsverboden levenslang moeten kunnen duren.
Daders die al een strafblad hebben, krijgen sneller een beroepsverbod dan first offenders. Als daders al eerder de fout zijn ingegaan, denken rechters waarschijnlijk dat de kans groot is dat dat nog een keer gebeurt. Zeker bij zedenzaken krijgen de daders dan sneller een beroepsverbod. Daar wordt het voorkómen van recidive belangrijker gevonden dan bij fraudezaken.

Weinig controle
Uit het onderzoek blijkt dat er weinig controle is op de naleving van de door de strafrechter opgelegde beroepsverboden. De registraties schieten op dit punt tekort. Controle op beroepsverboden vindt vrijwel niet plaats. Het Openbaar Ministerie houdt nauwelijks toezicht en weet dus ook niet of de veroordeelden zich aan het beroepsverbod houden. Geïnterviewde rechters en officieren van justitie twijfelden er dan ook aan of ze altijd worden nageleefd. Zij kenden gevallen waarin veroordeelden weer in hetzelfde beroep aan de slag gingen, omdat niet bekend is dat zij een beroepsverbod hebben. Soms verhuizen therapeuten bijvoorbeeld naar een ander deel van het land en beginnen daar weer een nieuwe praktijk.
Er zijn alternatieven voor het beroepsverbod: Verklaringen omtrent het Gedrag (VoG) en het tuchtrecht. Hoewel deze alternatieven vaker gebruikt worden en ook bekender zijn, zijn ze niet waterdicht. Lang niet alle werkgevers vragen bijvoorbeeld een VoG aan. En het komt ook voor dat iemand zonder VoG toch (alvast) aan de slag kan. Tuchtzaken zijn afhankelijk van klachten, en niet iedereen dient een klacht in tegen zijn arts of advocaat als deze een fout heeft gemaakt.
Er zijn meer manieren waarop veroordeelden door de mazen van de wet kruipen. Zo worden vonnissen waarin een beroepsverbod is opgelegd, niet automatisch aan de beroepsorganisaties (zoals die van artsen, fysiotherapeuten of advocaten) gestuurd. Dit heeft als gevolg dat deze organisaties ook niet altijd passende maatregelen (kunnen) nemen tegen hun leden als die de fout zijn ingegaan.
Ook blijven verdachten nog wel eens in hetzelfde beroep werken, totdat zij officieel veroordeeld worden. Hoewel er vaak ontslagprocedures worden gestart tegen een beroepsbeoefenaar als er strafbare feiten in het beroep of ambt worden gepleegd, is een kleine kwart van de verdachten ten tijde van de strafprocedure toch nog werkzaam in zijn functie, zo blijkt uit het onderzoek.
Ondanks deze gebrekkige controle, verwachten veel rechters en officieren van justitie toch dat beroepsverboden over het algemeen wel effect hebben bij het tegenhouden van nieuwe delicten. Zij verwachten dat omdat vaak bekend is dat er een strafzaak tegen deze persoon heeft gelopen.
Overigens kan een beroepsverbod averechtse gevolgen hebben. Een beroepsverbod houdt in dat een veroordeelde ‘niet meer mee mag doen’ in de maatschappij, omdat hij zijn beroep niet meer mag uitoefenen. Een negatief gevolg kan zijn dat de veroordeelde zich dan minder verbonden met zijn omgeving kan voelen. De drempel om nieuwe strafbare feiten te plegen kan dan lager worden. Dit risico is niet in dit onderzoek onderzocht, maar het verdient wel aandacht.
Mr. dr. Marijke Malsch is senior onderzoeker bij het NSCR. Samen met Wendy Alberts, Jan de Keijser en Hans Nijboer schreef zij ‘Beroepsverboden in Nederland’ (2010).
Lees ook:
- Steeds meer stalkers veroordeeld (ander artikel van Marijke Malsch)
- Zijn fans gevaarlijk? (ander artikel van Marijke Malsch)
- Meer over criminaliteit op Kennislink