Regen
Vloeibare deeltjes, bestaande uit druppeltjes met een doorsnede van een 0.5 tot max. 6 mm. Bij een grotere doorsnede worden de druppels veelal te zwaar en vallen ze uiteen in meerdere kleinere druppeltjes. Het is de meest voorkomende neerslagvorm op aarde en komt vrijwel overal voor tussen ca. 70 ° NB en 70 ° ZB. Voor één regendruppel zijn ongeveer een miljoen wolkendruppeltjes nodig. Regen valt in verschillende hoedanigheden: in buien of in langduriger perioden tijdens bijv. frontpassages. In de meteorologie wordt verder onderscheid gemaakt in intensiteit van de regen, te weten licht, matig of zwaar. Matige of zware regenval komt voor tijdens zware (onweers)buien of in actieve fronten.
Motregen
Vloeibare deeltjes, bestaande uit druppeltjes met een doorsnede tussen 0.1 en 0.5 mm. Groter wordt officieel regen genoemd, kleinere druppeltjes zijn meestal afkomstig van mist of zware nevel die door wind of oververzadiging van vocht in de lucht op het aardoppervlak kunnen neerslaan en aanvoelen als motregen. Meestal valt motregen uit een egaal grijs en laaghangend wolkendek (stratuswolken) die soms zelfs de grond raakt (mist). Dat gebeurt vooral tijdens minder actieve warmtefronten of in de warme sector, de zone van warmere lucht tussen een warmte- en een koufront. Zelfs voor een nietig motregendruppeltje zijn duizenden wolkendruppeltjes nodig.
Sneeuw
Deeltjes die bestaan uit ijskristallen of een samenklontering hiervan. Zo’n samenklontering wordt doorgaans een sneeuwvlok genoemd. Bij een temperatuur van rond +1 zijn de vlokken meestal het grootst. Beneden een temperatuur van ca. -6 °C bij niet al te vochtige lucht zijn de kristallen los van elkaar en op z’n mooist. Er zijn talloze vormen van vertakte tot onvertakte sterren of veelhoekige plaatjes met uitsteeksels. Deze kristallen ontstaan meestal wanneer een onderkoeld waterdruppeltje aangroeit door kleinere ijskristalletjes die in botsing komen met dit druppeltje. Dat proces verloopt het best bij temperaturen van ca. -12 °C. Sneeuw komt voornamelijk voor in de lagere delen van de poolstreken. (tussen 65 ° en 80 °) of in bergstreken boven de sneeuwgrens. In de gematigde streken komt sneeuw voornamelijk voor in de wintermaanden, soms in de voorjaarsmaanden. Het zal zich meestal voordoen tijdens buien of tijdens frontpassages bij een luchttemperatuur van beneden +2 graden.
Motsneeuw
Neerslag, bestaande uit zeer kleine witte en ondoorzichtige ijsdeeltjes. Het valt meestal uit egale, grijze en laaghangende wolkenlagen (geen buienwolken). Kenmerkend zijn de afgeplatte en de langwerpige vorm die ze bezitten. De afmetingen zijn doorgaans in de grootte van enkele millimeters. Eigenlijk kan men zeggen dat motsneeuw een winterse vorm van motregen is.
Poolsneeuw
Een neerslagvorm bestaande uit een zeer fijne vorm van sneeuwkristallen die alleen voorkomt bij zéér lage temperaturen (beneden -20 °C). Meestal treedt deze vorm op in de poolstreken en valt dan uit een egale grijze lucht bij weinig wind. In de gematigde streken is deze vorm zeldzaam en wordt vaak verward met zéér lichte sneeuw of motsneeuw.
Korrelsneeuw
Witte ondoorzichtige ijsdeeltjes, meestal kegelvormig en afgerond. Diameter is variabel tussen 1 en 5 mm. De korreltjes zijn bros en daarom fijn te drukken; als ze op de harde ondergrond vallen, springen ze op en vallen ze uiteen. Vaak doet deze neerslagvorm zich voor tijdens buien met sneeuw en/of korrelhagel (zgn. winterse buien) en soms zelfs bij temperaturen boven het vriespunt.
Hagel
Neerslag bestaande uit harde, niet samendrukbare korrels, die gedeeltelijk doorzichtig en ondoorzichtig zijn. De korrels zijn tussen de 5 en 50 mm in doorsnee, in extreem zware buien soms nog groter. Vaak wordt de grootte van hagel vergeleken met bekende voorwerpen, zoals duiveëieren, kippeëieren, knikkers , doperwten, enz. Hagel valt en ontstaat uitsluitend tijdens goed ontwikkelde buien, meestal gezamelijk met onweer en dan voornamelijk in het zomerhalfjaar. Het begint als korrelhagel of korrelsneeuw die door de zware opstijgende en dalende luchtbewegingen binnen de buienwolk grote onderkoelde waterdruppels invangt en zodoende steeds meer kan aangroeien. Ook in de tropen komt hagel voor. Boven de poolgrens is hagel zeldzaam, aangezien zware buien daar ook weinig voorkomen. Soms wordt hagel verward met een kleinere variant de korrelhagel, in het Engels ‘soft hail’ genoemd.
Korrelhagel
Kleine hagelkorrels van kleinere afmetingen, meestal kleiner dan 5 mm. De korrels zijn meestal geheel doorzichtig en bolvormig, soms met enkele uitsteeksels. Deze vorm van hagel doet zich in Nederland vaker voor dan gewone hagel. Vooral in het winterhalfjaar tijdens buien komt het veel voor, vaak samen met sneeuw en korrelsneeuw. In de tropen daarentegen is hagel een meer voorkomende vorm.
IJsregen
IJsregen zijn geheel doorschijnende, harde korreltjes, soms onregelmatig maar veelal mooi afgerond van vorm. De diameter is meestal ergens tussen 1 en 5 mm. IJsregen treedt niet op in of tijdens buien maar valt uit stabiele (frontale) bewolking. Vaak is het een tussenvorm tussen ijzel en regen.
IJzel
Een onderkoelde vorm van neerslag die meestal ontstaat in warmtefronten tijdens de winter als er een dooi-inval wordt ingezet. De sneeuw die smelt tot regen valt tenslotte opnieuw door een koudere luchtlaag vlak boven de grond waardoor de regendruppels weer afkoelen tot beneden het vriespunt en op dat moment onderkoeld raken. Deze onderkoelde druppeltjes hebben niet voldoende tijd om geheel te bevriezen maar doen dat wel op het moment dat ze koude voorwerpen of het koudere aardoppervlak raken. Er wordt dan een doorzichtig en dus gevaarlijk ijslaagje gevormd.
IJzel is dus niet -om verwarring te voorkomen- het ijslaagje dat gevormd wordt wanneer een nat wegdek door afkoeling bevriest.
IJsnaaldjes en plaatjes
Neerslag die meestal uit een wolkenloze hemel valt bij lage temperaturen en een stabiele opbouw van de troposfeer. De vallende, bijna zwevende kristallen zijn vrij klein en schitteren als ‘diamantstof’ in het zonlicht (Engels: diamond dust). De streken bij uitstek hiervoor zijn de poolgebieden. Ze ontstaan wanneer waterdamp direkt overgaat in vaste ijskristallen (sublimatie).