Je leest:

‘We leven in een semi-gemobiliseerd land’

‘We leven in een semi-gemobiliseerd land’

Auteur: | 9 november 2006

Jan Schoonenboom en Wendy Asbeek Brusse spreken in een interview met TSS over hun rapport Dynamiek in islamitisch activisme. Dit rapport schreven zij voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Na de aanslag op de Twin Towers besloot de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) tot een uitgebreid onderzoek naar moslimactivisme. Afgelopen april verscheen het resultaat, en dat werd meteen gevolgd door een storm van kritiek. Ayaan Hirsi Ali verweet de onderzoekers zonder lezing van het rapport politiek te bedrijven in naam der wetenschap. Enige tijd later zijn de reacties in binnen- en buitenland over het algemeen positief. TSS sprak met Jan Schoonenboom en Wendy Asbeek Brusse, die het onderzoek leidden.

WRR-lid Schoonenboom is de grote aanstichter van het rapport. Hij vermoedde dat de these van Samuel Huntington over The clash of civilisatons een belangrijke oorzaak was voor de toenemende tegenstelling tussen het westen en de islam. Hij zag overal dat het schema van Huntington het zwart-witdenken aanwakkerde. Die tegenstelling leek hem onjuist en gevaarlijk. Samen met onderzoeker Asbeek Brusse zette Schoonenboom een onderzoek op van een omvang dat internationaal zijn gelijke niet kent. De feitelijke ontwikkelingen van het islamitisch activisme in alle moslimlanden werden onderzocht. ‘Er heeft hier iemand 48 grondwetten zitten doorworstelen.’

De eerste drie hoofdstukken van het rapport beschrijven inderdaad heel feitelijk hoe het in de verschillende moslimlanden staat met het islamitisch-politiek denken, de islamitisch-politieke bewegingen en het islamitisch recht. Telkens wordt bevestigd dat er op die drie vlakken een groot onderscheid is tussen de verschillende landen. Waarom hecht u er zo sterk aan die verschillen te benadrukken?

Schoonenboom: ‘We zijn begonnen met het in kaart brengen van de wetenschappelijke kritiek op Huntington. Het is het meest besproken artikel in Foreign affairs sinds de Tweede Wereldoorlog, en bijna alle reacties wijzen zijn schema als veel te simplistisch van de hand. Maar maatschappelijk en politiek ging de theorie steeds meer functioneren. Het werd dus een self-fulfilling prophecy. Zelfs Osama Bin Laden gebruikt hem om een wig te drijven tussen het Westen en de moslimwereld.’ ‘Het leek ons van belang om de theorie met keiharde feiten te weerleggen. Er bestaat niet één islam, en er zijn wel voorbeelden te vinden van democratie en mensenrechten binnen moslimlanden. Daarmee hopen we de discussie uit het zwart-witdenken op een hoger plan te trekken.’

Asbeek: ‘De theorie appelleert aan de menselijke behoefte de wereld te duiden in termen van zwart en wit. Hij spreekt iedereen aan die geen dikke boeken wil doorworstelen maar de wereld wel wil begrijpen. Grijstinten ontbreken. De cartoonrel liet zien dat die tweedeling ook binnen de westerse wereld tot een makkelijke escalatie kan leiden.’

Volgens u heeft het Nederlandse buitenlandbeleid consequenties voor de verhouding tussen moslims en nietmoslims in Nederland.

Schoonenboom: ‘Wat buiten de grens plaatsvindt, verplaatst zich bijna monumentaal binnen de grens. De conflicten in Irak en Afghanistan kunnen een radicaliserende invloed hebben op jonge moslims. Kijk maar naar Mohammed B. en de aanslagen in Londen. Jongens die volledig in het Westen zijn opgegroeid, van wie het bewustzijn wel wordt getriggerd door het internationale onrecht.’

Asbeek: ‘De Huntington-these werkt dus niet alleen voor westerlingen die in de islam een bedreiging gaan zien, maar ook voor moslims. Zo denken de Turken na het referendum: “Zie je wel, ze lusten ons niet.”’

Schoonenboom: ‘Ja, of dat op de dag na de moord op Van Gogh Turkse scholen in brand worden gestoken. Dan vraagt men zich in Turkije af wat hier aan de hand is.’

Op basis van het WRR-onderzoek volgt een aantal beleidsperspectieven. Daarbij spreekt u met name de Nederlandse regering aan als (mede)voerder van Europees buitenlands beleid. Alleen de laatste acht pagina’s van het rapport bevatten aanknopingspunten voor beleid binnen Nederland.

Schoonenboom: ‘Ons onderzoek is internationaal, maar we waren ons er wel van bewust dat wij ons over Nederland moesten uitlaten. Die aanbevelingen zijn meer een toegift. ’Onze boodschap over de veelkleurigheid van islamitisch activisme heeft wel de nodige kritiek gekregen. Het zwartwitdenken heeft zich hier blijkbaar zo genesteld dat de grijstinten als een bom zijn ingeslagen. Ik vind dat heel interessant. Wij dachten juist bij onze centrale boodschap: is dit het nou?’

‘Uit het rapport wordt wel duidelijk dat er wat moet gebeuren. Wij leven nu in een soort semi-gemobiliseerd land waar je briefjes krijgt met instructies over “hoe te handelen bij een verdacht pakketje”. Die semi-gemobiliseerde status moet worden doorbroken, want op de lange termijn leidt die slechts tot meer conflicten.’

Het onderwijs moet volgens u een belangrijke rol spelen bij het doorbreken van die semi-gemobiliseerde situatie. Zowel in het lager en middelbaar onderwijs moet er aandacht komen voor verschillende religies. Is het niet een beetje makkelijk om het op het onderwijs af te schuiven?

Schoonenboom: ‘Natuurlijk moet het onderwijs niet alles alleen oplossen. Het onderwijs is in de huidige discussie toch al vaak een vat waar alles in wordt gegooid om een gezonde samenleving te krijgen. Maar is dat een goede reden om het dan maar niet te doen?’

Asbeek: ‘Het onderwijs kan je inderdaad niet alleen opzadelen met die taak, en dat doen wij ook niet. Zo stellen we bijvoorbeeld ook voor vele verschillende denkers toegankelijk te maken op plaatsen waar jongeren hun antwoorden zoeken. Maar wij denken wel dat het van belang is dat kinderen op scholen vanaf de eerste dag worden gesocialiseerd in het besef dat er religieuze diversiteit bestaat. Of je dat nou integreert in speciale vakken, of dat je dat een onderdeel laat zijn van het hele klimaat op school, dat maakt niet veel uit. Verder moeten ook scholen met een religieuze overtuiging leren omgaan met verschillende religieuze stromingen.’

WRR-lid Jan Schoonenboom overhandigt het rapport Dynamiek in islamistisch activisme aan minister Bot van Buitenlandse Zaken.

Godsdienstles op een katholieke school moet dus ook het protestantisme en de islam behandelen?

Schoonenboom: ‘Dat is de kern van de zaak die wij bepleiten; “aanvallen” en niet met een boog om andere religies heen lopen. Jongeren moeten leren omgaan met pluriformiteit, met mensen die hun opvattingen bestrijden.’

Asbeek: ‘Wij hebben na de publicatie van het rapport met leraren gesproken die zeggen: "Ik zie kinderen die op school naar filmpjes van onthoofdingen kijken. Collega’s durven die kinderen daar niet op aan te spreken."’

Op academisch niveau pleit u voor een speciale opleiding ‘Islamstudies’. U ziet weinig heil in de imamopleiding waar in het politieke debat zo veel aandacht voor was.

Schoonenboom: ‘Dat klopt, er is ontzettend veel te doen geweest over de imamopleidingen. Met een Nederlandse imamopleiding wilde de Nederlandse overheid dat er meer, geïntegreerde – lees: gematigde – imams zouden komen. Maar dat is nou juist een eis die de overheid, gezien de scheiding van kerk en staat, niet kan stellen. Je kan alleen eisen stellen aan het onderwijs over de Nederlandse taal en samenleving. Verder kan je niet gaan, en dat moet je als overheid ook niet willen.’

Asbeek: ‘Daarbij komen veel moslims helemaal nooit in een moskee, en kunnen moskeebesturen de dure Nederlandse imams vaak niet betalen.’

Schoonenboom: ‘Wij zien dus meer in een algemene opleiding islamstudies. Voor zo’n opleiding zullen zich niet alleen moslims, maar ook studenten met andere achtergronden aanmelden. Studenten die daar een opleiding hebben gevolgd, kunnen dan de broodnodige nuances in het debat over de islam aanbrengen.’

In uw rapport stelt u dat de sharia in veel moslimlanden de basis vormt voor regels die in lijn zijn met de mensenrechten. Toch concludeert u dat de aanwezigheid van moslims geen aanleiding mag zijn voor het formeel incorporeren van islamitische wetgeving in het bestaande recht.

Schoonenboom: ‘Ja, dat doen wij naar aanleiding van een voorbeeld in Canada. De rechtbanken waren daar overbelast. De overheid stond toen toe dat burgers zelf arbitrageraden konden instellen. De joodse gemeenschap stelde daarop een raad in voor economische mediation. Vervolgens wilden moslims dat ook doen voor familierechtspraak. Daarop protesteerde de Canadese raad van moslimvrouwen. Volgens hen zou de facultativiteit die de overheid suggereerde in de praktijk niet echt bestaan. Vanuit de gemeenschap zal de druk op moslimvrouwen om zich tot de arbitrageraad te richten namelijk enorm zijn. In Canada is religieuze arbitrage nu alsnog verboden.’

In het televisieprogramma De meiden van Halal worden lastige vragen op een leuke manier uitgewerkt, aldus Asbeek.

Pauline Meurs, ook lid van de WRR, zoekt in haar rapport over de publieke dienstverlening naar goede voorbeelden. Zijn er scholen of instellingen in Nederland die als de goede voorbeelden kunnen dienen bij het aanbrengen van grijstinten?

Schoonenboom: ‘Het is belangrijk om aan te sluiten bij de belevingswereld van jonge moslims. Dan gaat het niet per se over religie, maar ook over verwante zaken. In het hbo heb je veel jongeren die zich van alles afvragen over verkering, kleding en naar de bioscoop gaan. Je hoeft als docent maar even op internet te surfen en je weet wat er speelt. Maar daar zijn ze vaak te bang voor, dat laten ze liever aan de peergroup over. Dan moet je maar hopen dat leeftijdsgenoten samen tot genuanceerde conclusies komen.’

Asbeek: ‘Het televisieprogramma De meiden van halal deed dat erg goed. Daarin werden lastige vragen op een leuke manier uitgewerkt. Dan gingen de presentatrices bijvoorbeeld gewoon naar een gynaecoloog om te vragen hoe het nou zit met dat maagdenvlies.’

U hebt behoorlijk wat losgemaakt met dit rapport. Welke kritiek blijft uit die enorme stortvloed van reacties nou het meest hangen?

Asbeek: ‘We zijn niet overvallen door de kritiek. Dat klinkt arrogant, maar we hebben dan ook drie jaar aan dit rapport gewerkt.’

Schoonenboom: ‘Appeasement, te positief, wishful thinking, onwetenschappelijkheid zijn verwijten die ons niets doen. Dat waren bovendien vooral reacties van mensen die het rapport nog niet hadden gelezen. Opvallend genoeg is er geen kritiek gekomen op onze programmatische punten – behalve dan op de aanbeveling over de Hamas om te onderhandelen – maar op de filosofie. Mensen accepteerden die grijstinten niet. Wij krijgen overgens voornamelijk positieve reacties.’

Asbeek: ‘Vaak vroegen wij critici een alternatief beeld tegenover ons verhaal te zetten. Dat lukte hun niet. Zij konden alleen de status quo in tact laten.’

Schoonenboom: ‘Het echte toekomstbeeld blijf bij hen vaak onuitgesproken, maar is een escalatie. Alleen Ayaan Hirsi Ali durfde daar duidelijk over te zijn. Dan heb je het dus over een confrontatie tussen 1,5 miljard moslims en 1 miljard westerlingen. Dat lijkt ons geen aantrekkelijk alternatief.’

Tjerk Gualthérie van Weezel is politicoloog

WRR Rapport 73, Dynamiek in islamitisch activisme. Den Haag/Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006.

Dit artikel is een publicatie van TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
© TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 09 november 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.