“Weet je wat me nog het meeste stoort aan de manier waarop we tot nu toe vaak ontwikkelingshulp bedrijven?”, vraagt professor Tinde van Andel van het Leidse Naturalis Biodiversity Center. “We komen te vaak dingen vertellen in andere landen, en gaan er veel te weinig heen om vragen te stellen.” Van Andel is botanicus van opleiding. Sinds zij zich heeft gespecialiseerd in het gebruik van planten door mensen in verschillende culturen, gaat zij meer precies door het leven als ‘etnobotanicus’. “En op dat gebied kunnen we enorm veel leren van mensen in Latijns Amerika, Afrika en Azië, ook op het gebied van duurzaamheid.”
Een vrij schokkend voorbeeld kwam Van Andel ooit tegen in Afrika. “Daar waren mensen op aanraden van een westerse ontwikkelingsorganisatie begonnen met de teelt van sla en tomaten. De betreffende ontwikkelingswerkers spraken echt met dedain over de lokale bevolking ‘die nog gras at’. Maar als je met de bevolking zelf sprak, hoorde je een heel ander verhaal. Dan vertelden ze dat ze die tomaten teelden op verzoek van de westerlingen, maar dat ze die eigenlijk helemaal niet zo lekker vonden. En je kon ze ook helemaal niet bewaren. Dat zogenaamde gras dat ze eten, dat bleken planten die ze al generaties lang uit de natuur oogsten. Ze worden gedroogd en gevijzeld bewaard. En in tijden van schaarste, wordt er een soort pap van gemaakt. Wie zijn wij om te vertellen dat ze beter tomaten kunnen eten?”, zo vraagt Van Andel zich retorisch af.
Over het gebruik van wilde planten in verschillende culturen is nog verrassend veel niet bekend. In Suriname heeft de groep van Van Andel geprobeerd een schatting te maken van de omvang van deze markt. “Wanneer je letterlijk op de markt gaat kijken welke wilde planten worden gebruikt, en hoeveel geld daarin omgaat, dan heb je het over een jaarlijkse omzet van ongeveer 1,5 miljoen dollar. Op een bevolking van iets meer dan een half miljoen mensen is dat aanzienlijk, zeker als je bedenkt dat er nog heel veel handel omheen hangt, tot het buskaartje dat mensen moeten kopen om naar de markt te komen aan toe. In dichter bevolkte landen mag je dus aannemen dat die markt evenredig veel groter is.”

Van Andel keek ook naar de duurzaamheid van het gebruik van die wilde planten. “In Suriname worden ongeveer 250 soorten wilde planten verkocht voor uiteenlopende medicinale en rituele doeleinden. De bulk van de planten verzamelen mensen het liefst dicht bij huis. Hoe waardevoller of hoe schaarser een plant is, des te verder van huis wordt hij ook verzameld, bijvoorbeeld dieper in het oerwoud. Maar uiteindelijk zijn slechts 4 van die 240 wilde Surinaamse planten bedreigd.”
Eén van die bedreigde soorten is een familielid van een plant die in veel Nederlandse vensterbanken staat: de Begonia glabra. “Dat is een plant die onder andere wordt gebruikt tegen de stress. Het verhaal gaat dat slaven die wilden vluchten deze plant ook meenamen als bron van vocht. Wanneer ze achterna werden gezeten door de bewakers van plantages, dan konden de slaven het rennen langer volhouden, omdat ze deze planten bij zich hadden waar water in zat. Hun achtervolgers waren binnen de kortste keren uitgedroogd en uitgeput. Mede door die symboliek is het nu ook een plant die in kruidenbaden wordt gebruikt tegen de stress. Ook bolletjesslikkers gebruiken deze ‘toverplant’ om de stress tijdens de vliegreis te onderdrukken. Omdat de plant zo in trek is, wordt hij tegenwoordig ook gestekt en bij huis gekweekt, dus over de duurzaamheid van het gebruik maak ik me uiteindelijk ook niet veel zorgen.”
Behalve het duurzame gebruik van wilde planten door de lokale bevolking, biedt het gebruik van inheemse planten ook mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van de lokale economie, stelt Van Andel. “De mooiste voorbeelden daarvan zie je op Jamaica. Dat land heeft natuurlijk een enorm aura van hip, trendy en swingend. En dat maken ze ook te gelde door producten te verkopen in gelikte flesjes, met plantenextracten die, laten we zeggen, de mannelijkheid stimuleren. Het doet er niet veel toe of dat nou wel of niet echt werkt, het is een markt! Ook in Suriname heb ik een deel van mijn werk kunnen doen bij de douane, door gewoon in de open dozen te kijken en te wegen hoeveel van welke planten werden geëxporteerd naar onder andere Nederlandse toko’s.”
Wat dat betreft maakt Van Andel zich meer zorgen over de betrokkenheid van grote westerse bedrijven die belangstelling ontwikkelen voor inheemse planten. “Van dat gebruik krijgen we totaal geen overzicht. Maar ondertussen zijn er wel voorbeelden van planten die met wortel en tak uit een bepaald gebied zijn verdwenen na interesse van de farmaceutische industrie. Zo is van een berg in Kameroen bijna de complete populatie van een lokale Prunus verdwenen, omdat in de bast een werkzame stof zit tegen prostaatkanker. Nee, wat betreft het duurzaam gebruik van medicinale planten kunnen wij echt nog een hoop leren van de bevolking zelf!”