Het gebruik van geneeskrachtige planten door dieren werd 2000 jaar geleden al beschreven door bijvoorbeeld de kruidkundigen Dioskorides en Plinius.Volgens Plinius gebruiken zwaluwen Chelidonium(stinkende gouwe) sap om de ogen van hun jongen open te maken. Ook vertelt hij dat een hert, indien het iets giftigs heeft gegeten, van een bepaald kruid eet om het gif onschadelijk te maken. De arts Brunfels schrijft in 1532 dat kippen en duiven laurierbladeren gebruiken tegen verstopping.
Met deze en vergelijkbare waarnemingen is lang niets gedaan. Pas de laatste decennia is dit thema opgepakt door enkele biologen die in de wetenschappelijke wereld de term zoöfarmacognosie introduceerden (zoo= dier, farmacognosie=geneesmiddelenkennis). Dit nieuwe studiegebied onderzoekt het gebruik van specifieke geneeskrachtige planten voor behandeling en preventie van ziekten door dieren.
Studenten aan het werk tussen de doodshoofdaapjes op Apenheul
De wetenschap zoöfarmacognosie
De wetenschap van de zoöfarmacognosie kwam tot bloei na de opmerkelijke ontdekkingen van de ethologen (biologen die diergedrag bestuderen) Huffman en Wrangham die omstreeks 1980 onderzoek deden naar het gedrag van in het wild levende chimpansees. Zij zagen dat de chimpansees aan twee specifieke vormen van zelfmedicatie met planten deden: " bitter pith chewing" en " leaf swallowing". In het eerste geval werd waargenomen dat een ziek dier zich met haar laatste krachten naar een Vernonia struik sleepte. Zij plukte enkele jonge scheuten, verwijderde bast en bladeren zorgvuldig en kauwde daarna langdurig op het merg. Dit merg is zeer bitter en maakt geen onderdeel uit van het gebruikelijke voedsel van de chimpansees. Wel wordt de plant door de plaatselijke bevolking gebruikt tegen buikpijn en darmparasieten. De betreffende chimp herstelde binnen een dag. Bij het zogenaamde " leaf swallowing" gaat het om ruw behaarde bladeren van een Aspilia plant. Chimpansees eten doorgaans snel en veel bladeren tegelijk. Zij kauwen uitgebreid op hun eten. Maar juist de bladeren van Aspilia werden langzaam één voor één gegeten. Het blad werd met de tong (niet met de tanden) bewerkt in de mond en zonder kauwen doorgeslikt. Dit gedrag zagen de onderzoekers vooral in het natte seizoen wanneer de kans op darmparasieten het grootst is. De onderzoekers vermoeden dat hier sprake is van een mechanisch effect op wormen in de darmen: gevangen door de haren op de bladeren verlaten ze het lichaam. Ook zitten er antiparasitaire verbindingen in de plant, net als in Vernonia. Er zijn dus meerdere manieren van ziektebestrijding in één handeling verenigd. De Mexicaanse plantenchemicus Rodriguez analyseerde de door de ethologen meegebrachte planten en wees daarin de stoffen aan die voor de medicinale werking verantwoordelijk waren.
Later is het aantal waargenomen verschijnselen uitgebreid met onder andere " fur rubbing" . Dit gedrag houdt in dat dieren zich wentelen zich in sterk geurende planten om van vervelende parasieten af te komen.
Niet alleen bij mensapen zijn dergelijke gedragingen beschreven maar ook bij brulapen, kapucijnerapen, mantelbavianen, Kodiak- en bruine beren en sneeuwganzen.
Mike Huffman geeft collega-ethologen de raad om te letten op de volgende aanwijzingen voor zoöfarmacognostisch gedrag: - ongewoon eetgedrag: zoals het slikken zonder kauwen, het kiezen van een bitter smakende plant, het eten van planten (delen) die geen of nauwelijks voedingswaarde hebben zoals houtvezels; - het gebruik van bepaalde planten dat beperkt blijft tot specifieke plaatsen of seizoenen, zonder dat de aanwezigheid daar aanleiding toe geeft (mogelijk een verband met parasieten of infectiedruk); - specifiek gebruik van bepaalde planten door een dier dat zichtbaar ziek is, al dan niet gevolgd door genezing van die ziekte na het gebruik van de planten. - Als dieren planten eten waarvan bekend is dat ze geneeskrachtige stoffen bevatten, bijvoorbeeld omdat ze in bepaalde culturen als medicijn worden gebruikt.
Alhoewel het gebruik van (medicinale) planten het meest in de aandacht staat zijn ook andere vormen van zelfmedicatie door dieren beschreven. Ook dit gedrag wordt tot de zoöfarmacognosie gerekend. Bijvoorbeeld geofagie: de consumptie van zand en steentjes. Wat hier precies de functie van zou kunnen zijn is in veel gevallen onbekend. Misschien is het als aanvulling van mineralen bedoeld of om het eten te vermalen (zoals in de kippemaag). Of vangt het giftige stoffen weg of maakt het de zuurgraad (pH) van de maag beter.
De Engelse biologe Cindy Engel bracht onlangs (in 2002) een boek uit getiteld “Wild Health.” In dit boek wordt naast de bovenstaande voorbeelden van zoöfarmacognostisch gedrag bij apen ook veel aandacht besteed aan andere diersoorten.. Het wetenschapsgebied zoöfarmacognosie is nog jong en er ligt veel werk te wachten op de onderzoekers.
Andere diersoorten
Apen zijn niet de enige dieren waarvan men vermoedt dat ze zelfmedicatie toepassen. Vogels verwerken parasietendodende planten in hun nesten. Honden en katten gebruiken bepaalde specifieke grassoorten om te braken als ze last hebben van hun maag. Van herten is beschreven dat ze aarde en houtskool eten en in het voorjaar gebruiken ze vuilboombast, een krachtige medicinale plant. Iedere kippenhouder weet dat kippen graag met een zandbad hun ectoparasieten in toom houden. Dat is nog niet alles. Gevangen geplette insecten (mieren en bijvoorbeeld duizendpoten) worden soms op de veren gesmeerd en doden dan bacteriën en schimmels. Dit gedrag heeft de Engelse naam “anting” gekregen. Niet alleen insecten, maar ook sigarettenpeuken, kalk of de sterk geurende goudsbloem ( Calendula officinalis) en citrusvruchten worden gebruikt. Bij meer dan 200 vogelsoorten is “anting” waargenomen.
Begin 2000 meldde de ecoloog Peter Wimberger in de New Scientist dat roofvogels groen blad in hun nest brengen nadat de eieren zijn gelegd. Eerder aangevoerde verklaringen voor dit gedrag, zoals zonlicht- of vochtregulatie, betwist hij. Volgens Wimberger is de belangrijkste functie van dit groen het beschermen tegen ziekteverwekkers (insecten, ingewandsparasieten of micro-organismen). Het aanbrengen van vers groen komt voor bij 80% van de nest-hergebruikers (zoals Amerikaanse keizerarend, havik, buizerd en veel zangvogels) en 40% van de jaarnestbouwers (zoals bijvoorbeeld bosuil, zingende havik). De monniksparkiet sleept het meest met blad; deze vogel leeft in “nestflatgebouwen” in het Zuid-Amerikaanse regenwoud.
Spreeuwen zijn nogal kieskeurig bij het bouwen van hun nest; ze mijden mosterdachtigen maar zoeken extra lang naar aromatische planten als (in de VS) Achillea millefolium (duizendblad), Daucus carota (wilde peen), Agrimonia spp. (agrimonie), Erigeron spp (fijnstraal), Solidago spp(guldenroede). Helga Gwinner, ornitholoog aan het Max Planck-Instituut, beschreef in Animal Behaviour, februari 2000 haar onderzoek hiernaar. Nesten met aromatische planten hadden niet minder ectoparasieten, maar het bleek wel dat jonge spreeuwen uit de “groene” nesten bijvoorbeeld een hoger hemoglobinegehalte in hun bloed hebben en sterker zijn. De Engelse biologe Cindy Engel vermeldt dat de hier genoemde planten effectief zijn tegen schadelijke bacteriën als Streptococcus aurealis, Staphylococcus epidermis, Pseudomonas aeruginosa maar andere bacteriën zoals E. coli ongemoeid laten.
Onderzoek aan wolapen in Nederland
In 1991 kwam in het nieuws dat wolapen uit de Apenheul geneeskrachtige kruiden bleken te gebruiken. Dit gedrag ontstond spontaan nadat het personeel speciaal een kruidentuintje voor de apen had aangelegd. “Wolapen eten kattekruid om te kalmeren” kopte de Volkskrant en over diezelfde dieren schreef ook het NRC handelsblad “Zelfmedicatie van apen met kruidentuin”. De stukken gingen over het speciale gedrag dat een groep wolapen op Apenheul vertoonden in die tijd. Peppe (een dominante vrouw) zwom na een ruzie met een andere hooggeplaatste vrouw op het eiland, het water over naar een andere groep vrouwen toe. Tijdens de hierna ontstane stress-situatie gingen Peppe en de andere vrouwen toen massaal kamille en kattekruid eten. Van beide plantensoorten is bekend dat ze traditioneel gebruikt worden bij stress en er zijn bij onderzoek ook stoffen in gevonden die een stressdempend effect aannemelijk maken. Het kruidentuintje was destijds aangelegd met de bedoeling de apen zichzelf te laten behandelen met geneesplanten: een echte “aapotheek” dus.
Afgezien van deze berichten was er door Apenheul zelf niets onderzocht of gepubliceerd over het al dan niet functioneel gebruik van deze aanplant. Om die reden werd in 1995 de projectgroep “primaten en geneeskrachtige planten” opgericht, een samenwerkingsverband tussen het IEZ en personeel van Apenheul. De projectgroep onderzoekt het spontane foerageergedrag van de apen in hun buitenverblijven. Spontaan foerageergedrag is alles wat de apen zelf verzamelen om op te eten naast het door de verzorgers aangeboden voedsel. Dit kunnen zijn planten en diertjes (insecten en wormen etc) maar ook zand, stenen en dergelijke. Net als Huffman is de groep benieuwd naar de eventuele gezondheidseffecten hiervan. Op langere termijn zijn de doelstellingen
- Meer te weten komen over wat apen in een vreemde nieuwe omgeving (dierentuin) doen met de planten die daar groeien - Bestuderen van de overdracht van de kennis over planten van moeder op kind - Nieuwe geneesplanten voor mensen ontdekken - Meer te weten komen over hoe belangrijk het is voor het welzijn en de gezondheid van apen in gevangenschap dat ze zelf voor een deel hun eten bij elkaar kunnen scharrelen.
Activiteiten en resultaten
De projectgroep heeft zowel in 1996 als in 1997 (met acht personen) 80 mandagen besteed aan het (één op één) observeren van de spontane consumptie door de wolapen.Wat direct opviel was de consumptie van aarde, stenen en insecten. Mogelijk wijst dit op een tekort aan eiwitten en mineralen in de aangeboden voeding. Apenheul is bezig om deze voeding bij te stellen, en het zal dan interessant zijn om te zien of het spontaan foerageergedrag hierdoor verandert.
Er wordt veel gegeten in (en van) de op het terrein aanwezige bomen. Dit komt overeen met wat wolapen in hun oorspronkelijke omgeving (het Amazonegebied) doen, waarbij ze voorkeuren voor bepaalde bomen hebben. Ook hier in Nederland heeft zich een voorkeur ontwikkeld. Vrijwel alle wolapen eten veel meer van de eikenbomen dan van de beukenbomen, alhoewel de twee boomsoorten evenveel voorkomen en even makkelijk beklommen kunnen worden. In 1996, toen de observaties tussen 2 juni en 7 juli plaatsvonden, werden 1212 happen Amerikaanse eik en 113 happen beuk genoteerd. In 1997 werden de observatiedagen gespreid over het hele openingsseizoen, en ook toen was er voorkeur voor de eik alhoewel minder extreem. Een interessante vraag is of dit te maken heeft met een volgens de apen lekkerder smaak, of dat er ook een verschil in voedingswaarde is vast te stellen. Op deze vraag is nog geen duidelijk antwoord.
Er staan op Apenheul veel verschillende struiken en kruiden, zowel wilde planten als aangeplante soorten. De apen eten niet alles wat er staat maar hebben duidelijke voorkeuren. De verschillen tussen individuele wolapen en afzonderlijke dagen zijn zeer groot en vele factoren spelen bij de voedselselectie een rol (het groepsgedrag, wat voor weer het is, enz.). Zo was de brandnetel bijvoorbeeld een populaire plant, maar vooral bij nat, koud weer. Op sommige dagen gingen veel apen voor paardebloemstengels, op andere dagen waren ineens jonge sparretakjes “in trek”. Met het ontrafelen van de mogelijke verbanden (correlaties) tussen bijvoorbeeld het weertype en daarbij optredende kruidenvoorkeuren zijn we nog wel even bezig.
Hoe de apen elkaar en zichzelf leren wat eetbaar of medicinaal is in hun nieuwe omgeving is een interessante vraag die de onderzoekers zich ook hebben gesteld. Kinderen imiteren het gedrag van hun moeder. Eén maal werd gezien dat een moeder die zelf veel cement at haar kind belette ditzelfde te doen. Er lag meer dan genoeg cement dus er was geen sprake van concurrentie. Deze observatie roept de vraag op waarom de moeder het eten van cement ongeschikt voor haar kind vond, met andere woorden of zij zelf besefte dat ze niet aan het eten was, maar zelfmedicatie toepaste.
Opvallend was ook dat de apen plantensoorten (zoals de waterweegbree) en plantendelen (zoals zaadjes van hondsdraf) eten die mensen niet of niet meer medisch gebruiken. Wellicht zijn hieruit in de toekomst nog belangrijke voedingssupplementen of geneesmiddelen te ontwikkelen.
De voorbeelden die in de zoöfarmacognosie tot nu toe naar voren zijn gehaald betreffen niet zozeer spectaculair “geneesmiddelgebruik” door dieren maar veeleer strategieën om gezond te blijven door bijvoorbeeld een systematische verlaging van infectiedruk. De belangrijkste les die we van de dieren kunnen leren is dan ook als volgt samen te vatten: “voorkomen is beter dan genezen”.
Om met “vadertje” Jacob Cats te spreken:
“Kruidkenners, wakker volk, en dierlijke geesten die hebben veel geleerd door middel van de beesten. Wat is er menig kruid, voor dezen onbekend, Dat nu het woeste bosch aan d’apothekers zendt. Zie al de dieren aan, die in de velden leven, die zwemmen in de zee, en in de hoogte zweven: Al schijnt hun leven dom, en onvernuft te zijn Een ieder is nogtans zijn eigen medicijn.”
Berberaap in de weer met tamme kastanje (Vallee des Singes, Fr)
Bronnen
Huffman, M.A. & Seifu, M. 1989. Observations on the illness and consumption of a possibly medicinal plant Veronia amygdalina (Del.), by a wild chimpanzee in the Mahale Mountains National Park, Tanzania. Primates 30(1):51-63. Huffman, M.A., Koshimizu, K. & Ohigashi, H. 1994. Ethnobotany and zoopharmacognosy of Vernonia amygdatina, a medicinal plant used by humans and chimpanzees. In: P.D.S. Caligari & D.J.N. Hind (eds). Compositae: Biology and Utilization. Proc. Int. Compositae Conf., Kew, vol. 2. pp. 351-360. Huffman, M.A. & Wrangham, R.W. 1994. Diversity of medicinal plant use by chimpanzees in the wild. In: Wrangham, R.W. (eds.) Chimpanzee Cultures. Harvard University Press/Chicago Acadamy of sciences, Cambridge, Massachusetts and London, England. Informatie te vinden op http://jinrui.zool.kyoto-u.ac.jp/CHIMPP/CHIMPP.html
Engel, C. 2002. Wild health. How animals keep themselves well and what we can learn from them. Boston. Te bestellen en deels te bekijken via www.animalselfmedication.com
Volkskrant, 24.08.91 en NRC, 05.07.96.
Asseldonk, AGM van en Haas, AG de, Spontaan fourageergedrag van vrouwelijke wolapen in Apenheul – een verkennende studie naar het gebruik van geneeskrachtige planten, voorjaar/zomer 1996. IEZ, Beek, 1997. Te bestellen bij IEZ, Rijksstraatweg 158, 6573 DG, Beek/Ubbergen, tel 024-6841806, www.ethnobotany.nl
Asseldonk, T van en Vandeursen, A, 1995. Natuurgeneeskundige fytotherapie: een andere weg. Nederlands Tijdschrift voor Fytotherapie, 8, 2, p.11-16., te bestellen via www.fyto.nl