Zorgvuldig kijken, voelen en vastleggen
Je bent pas dood als een arts dat heeft verklaard. Soms is de oorzaak direct duidelijk. Maar als de arts twijfelt, of het slachtoffer is overduidelijk door geweld om het leven gekomen, dan volgt er gerechtelijke sectie. Stapje voor stapje bestudeert een lijkschouwer (de patholoog) het lichaam -uitwendig en inwendig- om te achterhalen waaraan dit slachtoffer precies is overleden. Soms kun je aan de buitenkant al veel zien. “Ik kreeg eens een lichaam waarvan de arts in eerste instantie dacht dat een ongeluk de doodsoorzaak was,” vertelt de forensisch patholoog. “Maar in de huid onder het haar van het slachtoffer zat een gat in de vorm van een winkelhaak. Ik kon de schedel zó indrukken; helemaal verbrijzeld. Ik heb nog nooit zo’n verwonding gezien als gevolg van een val. Een scherp voorwerp moest wel de oorzaak zijn.”

Na de uitwendige inspectie worden er röntgenfoto’s gemaakt en opent de patholoog het lichaam met een grote snee in de vorm van een Y. Alle belangrijke organen (lever, hersenen, longen, hart, alvleesklier, bijnier en milt) worden bestudeerd, gewogen en er wordt een plakje van vijf gram van de organen af gesneden. De patholoog stuurt het materiaal door naar collega’s die de lichaamsdelen op microscopisch niveau nader bestuderen. Daarna gaan de plakjes naar de afdeling toxicologie, waar toxicologen op zoek gaan naar drugs en gifstoffen.
Erger dan oude lijken
De assistent-patholoog: “Wat nog veel erger is dan het zien en ruiken van oude lijken, zijn zaken waarbij jonge mensen zijn betrokken. Ik heb zelf een dochter van vijftien.”
Beestjes in de sectiekamer
Het werk zelf vindt de patholoog niet leuk: “Het snijden is een vervelende handeling. Ik doe het als ondersteuning bij het pakken van een dader, of soms juist om iemand vrij te spreken. Af en toe vliegen en kruipen de beestjes door de sectiekamer heen, daar moet je tegen kunnen. Het is belangrijk je niet op het gezicht van het slachtoffer blind te staren tijdens de sectie. Je kunt beter puur naar de anatomie van het lichaam kijken; dat maakt het minder persoonlijk en meer wetenschappelijk.”
Identificatie
Soms proberen misdadigers de slachtoffers onherkenbaar te maken door ze te verminken. Justitie bracht eens een vrouw binnen zonder hoofd en handen. In zo’n geval moet de patholoog zoeken naar andere uiterlijke kenmerken voor de identificatie. Haren in de nek verraden bijvoorbeeld de haarkleur. Vervolgens gaat men op zoek naar meer algemene kenmerken, zoals zwangerschapsstriemen of littekens. De patholoog: “Er is zelfs een keer een lijk binnengebracht zonder vel; het was compleet gevild. Alle uiterlijke kenmerken waren weggenomen. Dan moeten we overgaan op innerlijke kenmerken, zoals littekens van een blindedarmoperatie of een andere inwendige chirurgische ingreep.”

Ontbinding
Het voorstellingvermogen voorbij
Een patholoog moet oppassen dat hij niet te snel conclusies trekt. De patholoog: “Wij kregen een keer een skelet binnen met een gat door beide slapen van zijn schedel. De eerste gedachte die bij veel mensen opkomt, is dat deze persoon met een kogel door het hoofd is geschoten.” Toen de gaten eens goed van dichtbij werden onderzocht, bleek dat de randen glad waren. Dit duidt op langzaam herstel, wat een schotwond (met directe dood tot gevolg) uitsluit. Het bleken de littekens te zijn van een vroegere operatie. De man was een psychiatrisch patiënt. Om hem rustiger te maken had een chirurg jaren geleden enkele zenuwbanen naar de voorkwab van de hersenen doorgeknipt. “Als een mogelijkheid iemands voorstellingsvermogen voorbij gaat, mag je haar nog niet verwerpen. Het enige wat je kunt doen, is goed kijken en alle mogelijkheden afgaan.”
Hoe erg een lichaam ook is vergaan, er blijft bijna altijd wel wat weefsel over. Bij een skelet kan de patholoog haren of beenmerg laten onderzoeken. Alle drugs en medicijnen die het slachtoffer heeft gebruikt zijn in de haren terug te vinden. Drugs komen in het bloed en worden doorgegeven aan de schilfers die het haar vormen. Deze haarschilfers bevatten dus sporen van de drugs. Elk gebruikt aspirientje is daar in principe in terug te vinden. Maar vergiftigingen zijn helaas moeilijk te traceren, omdat de kleine hoeveelheid zich over het hele lichaam verspreidt. In dertig procent van de gevallen vinden we helemaal niets.
Fysische antropologie
Maar wat nu als een lijk al zo ver is vergaan dat we alleen maar skeletmateriaal tot onze beschikking hebben? Dan betreden we het terrein van archeologen, en dan specifiek de discipline paleopathologie.
In tegenstelling tot wat de televisieserie Bones ons graag doet geloven, is het bij skeletten heel moeilijk om de doodsoorzaak vast te stellen. Omdat je alleen conclusies kunt trekken aan de hand van sporen op het bot, mis je een hoop informatie. Er zijn verschillende fatale ziektes die sporen op het bot achterlaten. Sommige vormen van kanker zijn bijvoorbeeld terug te zien in het gebeente. Maar zelfs als deze sporen gevonden worden, hoeft dat nog niet te betekenen dat iemand uiteindelijk daaraan overleden is. Iemand die aan kanker leed kan net zo goed zijn gestorven aan een longontsteking of aan een infectie. En sporen hiervan vind je meestal niet meer terug.

Met geweld
Een gewelddadige dood is tot op zekere hoogte vast te stellen. Op het moment dat iemand een beschadiging aan zijn botten oploopt zal het lichaam proberen om de breuk of het gat te herstellen. Het lichaam maakt een verbinding aan van bindweefsel tussen de twee botgedeelten. Dit verschijnsel noemen we callusvorming (fibreuze callus). Na een paar maanden, naarmate het herstel vordert, vormt het lichaam echt bot (ossale callus) en breekt het de fibreuze callus af. Een breuk of gat waaraan iemand dus niet overleden is vertoont callusvorming, omdat het lichaam de wond tracht te genezen. Bij een breuk of gat waaraan iemand wel overleden is gebeurt dit niet.

Tot zo ver de theorie. In de praktijk hebben archeologen echter ook vaak te kampen met post-mortem beschadigingen aan het skeletmateriaal. Door de druk van de grond, of bijvoorbeeld een onhandig geplaatste schep kan een skelet beschadigingen oplopen die verdacht veel lijken op een fatale breuk.
Ook voor specialisten op het gebied van paleopathologie is dit onderscheid lastig te maken. Zij zoeken naar subtiele aanwijzingen op het skelet, zoals bijvoorbeeld hak en snijsporen van wapens. Ook kijken ze naar de botranden. Bij een fatale breuk zijn die vaak erg scherp, en volgen de botstructuur niet. Bij een post-mortem breuk zijn de botranden kartelig, en volgen ze de structuur van het bot wél.
Meer lijken is meer informatie
Voor archeologen is de doodsoorzaak niet het enige wat skeletten kunnen vertellen. Ze bieden ook informatie die relevant is om een populatie te reconstrueren. Vooral wanneer er sprake is van een grafveld en we dus de resultaten van individuele skeletten met elkaar kunnen vergelijken, kunnen we een volledig beeld vormen van een bepaalde samenleving. Hoe oud werd men? At men gezond? Hoe was de algehele gezondheid? Moesten ze zwaar fysiek werk verrichten? De doden vertellen je meer dan je denkt.
De namen van de medewerkers van het Nederlands Forensisch instituut “de patholoog” en zijn assistent zijn wegens veiligheidsredenen gefingeerd. Delen van dit artikel zijn eerder in NWT magazine verschenen