De eerste digitale roetkaart van Nederland staat sinds vorige week online. Op deze kaart worden de roetconcentraties in heel Nederland in beeld gebracht en zijn ze zelfs op postcode op te zoeken. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat de bestaande roetmetingen uitbreiden om de nauwkeurigheid van de berekende roetconcentraties te vergroten.
De nieuwe digitale roetkaart is te vinden op de website van de Atlas voor de Leefomgeving. Ook nieuw is de kaart voor de middelgrote fijnstoffractie, PM2,5 (deeltjes met een diameter tot 2,5 micrometer). Beide kaarten zijn een uitbreiding van de reeds beschikbare kaarten met concentraties van de grootste fijnstoffractie (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
“De kaarten zullen vooral worden gebruikt door burgers en gemeenten”, aldus Joost Wesseling van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), “maar ook door provincies die graag willen weten waar de locaties met bovengemiddelde concentraties, de zogeheten hotspots, liggen.”
Verdubbeling meetstations
De weergegeven roetconcentraties zijn gebaseerd op een combinatie van meetgegevens afkomstig van de meetstations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), gegevens van GGD’s en milieudiensten en modelmatig verkregen emissiegegevens van verkeer en industrie. Deze laatste worden gebruikt in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), waarin allerlei overheden samenwerken om luchtkwaliteitsgegevens voor honderdduizenden locaties te genereren.
Het NSL is uniek voor Nederland omdat luchtkwaliteitsgegevens, en daarmee ook de normoverschrijdingen, hierin gekoppeld worden aan nieuwe bouwprojecten. Wesseling: “In andere Europese landen zijn luchtkwaliteitsnormen en bouwvergunningen meestal niet van elkaar afhankelijk.”
Komend jaar zal het aantal meetstations binnen het landelijke meetnet voor roet worden verdubbeld tot 26. Wesseling: “Met die verdubbeling worden de rekenresultaten, die de input zijn voor de nieuwe roetkaarten, een stuk nauwkeuriger.”
Op de meetstations van het LML worden NO2, fijnstof (PM10) en tegenwoordig ook PM2,5 gemeten en daarnaast nog een hele reeks stoffen, zoals ozon en ammoniak. Daar komt nu dus ook roet bij. Voor NO2, PM10 en PM2,5 heeft Europa grenswaarden vastgesteld, voor roet zijn die er nog niet. “Technisch is dat wel mogelijk”, zegt Wesseling. “Tot op heden zijn er echter nog te weinig meetreeksen en gegevens over de gezondheidseffecten van roet beschikbaar om normen te kunnen vaststellen.”
Schoonste lucht aan de kust en in het noorden
Roet wordt door de kleine afmeting tot een van de meest schadelijke fijnstofdeeltjes beschouwd omdat het diep in de longen doordringt. “Epidemiologen durven tegenwoordig redelijk hard te stellen dat 1 microgram/m3 méér blootstelling aan roet over een langere periode 200 dagen van een mensenleven kost”, zegt Wesseling.
Op de nieuwe digitale roetkaart is te zien dat in ons land de lucht aan de kust en in de noordelijke provincies de minste fijnstofdeeltjes, waaronder roet, bevat. Het verkeer is de belangrijkste bron van roet. De hoogste roetconcentraties volgen precies het landelijke snelwegennet.
Gemiddeld ademt een stadsbewoner in een straat in de Randstad lucht met daarin 1,3 microgram roet per kubieke meter. “Daarvan bedraagt grofweg een derde deel de achtergrondwaarde in de stad; voor een derde deel is het afkomstig van verkeersemissies uit de regio en een derde is afkomstig van het lokale verkeer”, aldus Wesseling. Voor PM10 is het beeld heel anders, zoals de kaart van het RIVM duidelijk weergeeft. “De hoogste concentraties zijn te vinden in het zuidoosten van Nederland, in gebieden met intensieve veehouderij.”
Landelijk gebied nu ook in beeld
Binnen het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit is de Randstad voor roetmetingen sterker vertegenwoordigd dan de minder dichtbevolkte streken. Wesseling: “Dat komt omdat die metingen al wat langer door de GGD te Amsterdam en de DCMR Milieudienst Rijnmond worden uitgevoerd en in Amsterdam en Rotterdam dus ook meer meetstations zijn opgesteld”. Met de toekomstige uitbreiding naar 26 meetstations komen er meer meetgegevens beschikbaar buiten het gebied van de G4 (de vier grootste steden in ons land: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en komt ook het landelijke gebied beter in beeld.
Gelijktijdig met de uitbreiding van de meetstations zal het instrumentarium voor roetmetingen in de diverse meetstations ook beter op elkaar worden afgestemd en zullen de organisaties dezelfde meettechniek gaan hanteren. Dat maakt de gegevens beter vergelijkbaar. Het RIVM meet roet nu nog aan de hand van de concentratie zwarte rook, dat een maat is voor elementair koolstof (EC), maar wil, net zoals de GGD Amsterdam en DCMR Milieudienst Rijnmond, het elementair koolstof direct gaan meten.
Roetemissies nemen af
Wesseling verwacht dat de emissies van roet de komende vijf jaar sterk zullen afnemen. “De reden daarvan is de grote efficiëntie van de roetfilter, die in 2008 voor nieuwe dieselauto’s en -busjes is geïntroduceerd. Het effect is behoorlijk onderschat. Het zou mooi zijn als we dit komend jaar ook in de metingen terugzien.” Maar Wesseling houdt een slag om de arm. “Of de afname van de roetconcentratie echt zal doorzetten hangt af van de prestaties van de filters op de langere termijn, en dat hangt weer af van het onderhoud dat automobilisten aan hun auto’s plegen.”
Burgers meten ook
De laatste jaren is het aantal meetdata van de luchtsamenstelling sterk toegenomen. Circa tien Nederlandse steden doen op eigen initiatief metingen met Palmes-buisjes; deze bevatten een laagje gel dat NO2-deeltjes opneemt en na ongeveer een maand verzadigd is. In een laboratorium wordt de gel geanalyseerd. Ook leden van de Vereniging Milieudefensie doen metingen met Palmes-buisjes. Dit is een voorbeeld van citizen science, waarbij burgers zelf metingen doen en dat de laatste jaren steeds populairder wordt.
Het iSPEX-project, waarbij iedereen met een mobiele telefoon met een speciaal opzetstukje in de zomer van 2013 fijnstof kon meten, kan eveneens tot het nieuwe fenomeen van burgerwetenschap worden gerekend. Dit project van de Universiteit Leiden zal de komende jaren een vervolg krijgen.
Nieuwe sensoren
Een spannende ontwikkeling vindt Wesseling dat er steeds meer betaalbare sensoren op de markt komen waarmee burgers de luchtkwaliteit zelf kunnen meten. Die sensoren meten bijvoorbeeld de geleidbaarheid van de lucht. Wesseling: “Het grote voordeel is dat je met deze sensoren instantane gegevens krijgt en dus het dagelijkse verloop van de luchtkwaliteit kan waarnemen; het nadeel is dat dit soort metingen niet zo nauwkeurig zijn. Als je goedkope sensoren grootschalig inzet, kun je de nauwkeurigheid vergroten en kan de kwaliteit van de metingen in de buurt komen van officiële metingen, en soms zelfs beter zijn”.