Je leest:

Vogelzang en menselijke spraak

Vogelzang en menselijke spraak

Vogelzang vertoont meer overeenkomsten met menselijke spraak dan men altijd heeft aangenomen. Mensen gebruiken bij het praten namelijk een ander hersengebied dan bij het leren praten. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat eenzelfde mechanisme ook voorkomt bij zebravinken.

Bij het praten gebruiken mensen een ander hersengebied dan bij het leren praten. Lange tijd is gedacht dat de mens hierin uniek is, maar Sharon Gobes en Johan Bolhuis van de Universiteit Utrecht hebben ontdekt dat dit mechanisme ook bij zebravinken voorkomt. De ontdekking is een sterke aanwijzing dat de menselijke spraak en de zang bij zangvogels op eenzelfde manier geëvolueerd zijn. Dit betekent dat zangvogels een goed model kunnen zijn om menselijke spraak en spraakstoornissen te bestuderen. Gobes en Bolhuis publiceren hun resultaten in Current Biology van 1 mei.

Een zebravinkmannetje in proefopstelling. Zebravinken luisteren liever naar het liedje van het mannetje dat hen heeft leren zingen dan naar een nieuw liedje. Op deze foto wordt de zang van een mannetjesvink opgenomen. (fotograaf: Ivar Pel)

Vinkenhersenen

Op jonge leeftijd leren zebravinken van hun vader een liedje. Voor het onthouden van dit liedje is een specifiek gebied van de vinkenhersenen belangrijk. De vogels gebruiken het gebied echter niet om te zingen. Daar zijn andere hersendelen, meer aan de voorkant van het brein, bij betrokken. Dit toont een opvallende gelijkenis met het spraakmechanisme in de menselijke hersenen. Bij mensen zijn gebieden in de temporale schors betrokken bij het begrip van en het geheugen voor spraak, terwijl gebieden in de frontale schors vooral belangrijk zijn voor het praten zelf.

Apengeluiden

Apen worden vaak gezien als het beste model om de hersenmechanismen van spraakverwerking te onderzoeken, omdat zij genetisch het dichtste bij mensen staan. Een nadeel van apen is dat de geluiden die zij maken aangeboren zijn. Ze leren deze niet aan, zoals mensen en zangvogels dat doen. Hierdoor kunnen wetenschappers bij apen wel de perceptie van apengeluiden onderzoeken, maar niet het aanleren ervan.

De ontdekking van de Utrechtse onderzoekers heeft grote consequenties voor het begrip van hersenprocessen die betrokken zijn bij het aanleren van spraak. Mogelijk kunnen wetenschappers nu beter gaan begrijpen waardoor spraakstoornissen, zoals stotteren of het spraakverval bij dove mensen, veroorzaakt worden.

Dit artikel is een publicatie van Universiteit Utrecht (UU).
© Universiteit Utrecht (UU), alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 13 april 2007
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.