Naar de content

Vogel met recordvleugels zeilde als deltavlieger door de lucht

Liz Bradford

De grootste vogel ooit gevonden zeilde als een deltavlieger door de lucht, schreef een Amerikaanse paleontoloog deze week in PNAS. Dit soort vogels vulde het gat dat was achtergelaten toen de vliegende reptielen het loodje legden, vertelt Bert Boekschoten van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Hij zou een goede doelverdediger geweest zijn – de reuzenvogel Pelagornis sandersi die ruim 25 miljoen jaar geleden door het luchtruim zeilde. Met zijn maximaal geschatte spanwijdte van iets meer dan 7 meter zou hij met gespreide vleugels nog nét tussen de palen van een voetbaldoel gepast hebben. De Pelagornis sandersi is hiermee de grootste vogel uit de geschiedenis waar ooit fossiele resten van gevonden zijn. Zijn spanwijdte was maar liefst twee keer zo groot als die van de reuzenalbatros, de recordhouder onder de huidige vogelsoorten.

Deltavlieger

Met deze enorme vleugels bewoog de reuzenvogel zich als een soort deltavlieger (hangglider) door de lucht, ontdekte de Amerikaanse paleontoloog Daniel Ksepka. Hij simuleerde de vlucht met een computermodel, en loste hiermee het grootste raadsel op dat de vondst van deze zeevogel opleverde: Kon een vogel met zo´n enorme vracht aan veren nog wel door de lucht zweven? Ksepka beantwoordde de vraag afgelopen week in het tijdschrift PNAS.

De vleugels van de Pelagornis sandersi waren groter dan het tot nu toe veronderstelde maximum om nog te kunnen vliegen. Met grotere vleugels kan je weliswaar meer kracht zetten, maar ben je tevens een stuk zwaarder. De grens waarboven de kracht die nodig is om op te stijgen groter wordt dan de kracht die de grotere vleugels opleveren, ligt bij een spanwijdte tussen de 5 en 6 meter, werd tot nu toe altijd geschat. De bouw, het gewicht en de verhoudingen van de Pelagornis sandersi lenen zich echter uitstekend voor het zweven als een deltavlieger, ontdekte Ksepka. Wel zal het beest wat moeite hebben gehad om van de grond te komen. Hiervoor waren waarschijnlijk minstens een flinke aanloop en een stevige windvlaag nodig.

Vaker dan een paar keer klapwieken met de vleugels zat er niet in, omdat dat te veel energie kostte. Eenmaal in de lucht zweefde de zeevogel over de oceanen, waar hij vermoedelijk af en toe een prooi uit oplepelde.

Vondst

De overblijfselen van de Pelagornis sandersi werden in 1983 tijdens werkzaamheden voor een nieuw vliegveld aangetroffen bij Charleston in Zuid-Carolina in de Verenigde Staten, maar het dier is nu pas voor het eerst in een wetenschappelijke publicatie beschreven. Het gevonden exemplaar heeft een spanwijdte van ongeveer 6,4 meter.

De reuzenvogel is vernoemd naar Albert Sanders, een gepensioneerde curator van het Charleston Museum waar de fossiele botten sindsdien te bewonderen zijn. Een opvallend kenmerk van de vogels van het geslacht Pelagornis zijn de puntige uitstulpingen op de kaakbeenderen (´pseudotanden´). Vanwege zijn flinterdunne en holle botten en zijn korte pootjes zal het dier zich in de lucht een stuk makkelijker hebben voortbewogen dan op land.

Paleontoloog Dan Ksepka bestudeert de gefossiliseerde schedel van de Pelagornis sandersi.

Scoringsdrift

Bert Boekschoten, emeritus hoogleraar paleontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, vindt de grote Pelagornis uit Charleston wel bijzonder, maar is er niet van overtuigd dat het hier een geheel nieuwe soort betreft. “Van prehistorische dieren zijn waarschijnlijk veel meer soorten beschreven dan er daadwerkelijk rondliepen en -vlogen”, zegt Boekschoten, die dit wijt aan de soms wat doorgeslagen scoringsdrift van onderzoekers. “Vaak is er niet meer beschikbaar dan een paar botten. Wie zegt dat de nieuwe soort niet gewoon een vrouwtje is, of een uit de kluiten gewassen exemplaar van de soort die we al kenden?” Bij veel vogels uit die tijd waren de vrouwelijke exemplaren een stuk groter dan de mannelijke.

Profiteurs

De Pelagornis vloog de hele wereld rond. Fossiele overblijfselen van vogels van het _Pelagornis_-geslacht werden voor het eerst gevonden in 1855 in Bordeaux en zijn daarna aangetroffen in andere delen van Eurazië, Afrika, Noord- en Zuid-Amerika, Antarctica, Japan en Nieuw Zeeland. “De Nederlander Cornelis Hazevoet was nog betrokken bij een prachtige vondst in Portugal”, memoreert Boekschoten. Ook bij eerdere vondsten liep de spanwijdte al op tot 6 meter. De oervogels komen voor vanaf de laatste fase van het Paleoceen, het tijdperk dat aanbrak nadat de grote dinosauriërs en vliegende reptielen door een meteorietinslag van het toneel verdwenen waren.

Volgens Boekschoten verklaart het uitsterven van de grote vliegende reptielen de opkomst van de reuzenvogels. “De vliegende reptielen uit de Krijtperiode leken eigenlijk sprekend op de Pelagornis”, zegt Boekschoten. “Ook zij hadden vleugels met een spanwijdte rond de zes meter, ook zij zweefden over de oceaan, en ze aten waarschijnlijk dus ook ongeveer hetzelfde.” Het wegvallen van deze gigantische reptielen was uitermate gunstig voor de vogels uit die tijd, legt Boekschoten uit. “Het luchtruim was vrij, de tafel was gedekt.” Hierdoor konden de vogels snel tot de reuzenexemplaren evolueren die nu af en toe worden aangetroffen.

Achterneefjes?

Pas toen het afkoelde, in het Oligoceen dat ongeveer 34 miljoen jaar geleden begon, verdween de vogel langzaam weer uit beeld – om te beginnen uit het koude noorden. De jongste resten van de Pelagornis dateren uit het Laat Plioceen, dat duurde tot ongeveer 2,6 miljoen jaar geleden. En of er nu nog afstammelingen van de gigant op aarde rondlopen of door de lucht zweven? “Pelikanen, misschien”, zegt Boekschoten, “of eenden.” Maar het is moeilijk hard te maken, voegt hij er aan toe. “Overeenkomsten zijn er genoeg, maar of dit een directe afstamming aangeeft valt niet te bewijzen. Daar zou je DNA voor nodig hebben, en dat kan je uit deze fossiele botresten niet halen.”

Bronnen
ReactiesReageer