Je leest:

Vluchten voor geweld

Vluchten voor geweld

Artikel Maand van de Geschiedenis met thema Grenzen

Auteur: | 14 oktober 2016

Mensen worden gemarteld, verkracht en vermoord of komen om door ondervoeding en epidemieën. Steden worden belegerd, uitgehongerd en na inname verwoest. Vluchtelingen zoeken hun heil elders. Het gebeurt nu, en het gebeurde op grote schaal in de zestiende en zeventiende eeuw.

Juni 1635 belegerden Franse en Hollandse soldaten gezamenlijk de Brabantse stad Tienen, waar een Spaans garnizoen was gelegerd. Omdat de Spaanse gezagvoerder weigerde de stad over te geven, werd Tienen op 9 juni gewelddadig ingenomen, geplunderd en in brand gestoken. Om de bevolking te dwingen de bewaarplaats van hun rijkdommen prijs te geven, gebruikten de soldaten buitensporig geweld. Volgens de eigentijdse nieuwsberichten en de mondelinge overlevering werd er ook op grote schaal verkracht.

Verovering van Tienen door het Staatse leger onder Frederik Hendrik, 1 juni 1635. Plan van de stad en omgeving. Op de voorgrond een zigeunervrouw te paard bij enkele soldaten. (Anonieme maker, 1649-1651)

Een van de ooggetuigen van de inname en plundering was Anna Wielant, de moederoverste van het Annunciatenklooster in Tienen. Van haar hand is een indringend verslag overgeleverd van het beleg en de gewelddadige plundering van de stad. De dagen voorafgaand aan de belegering horen de zusters van het optrekkende leger en is de stad in de greep van de angst over wat komen gaat, schrijft Anna.

Iedereen hoopt dat de overgave van de stad geweldloos zal verlopen, maar als de vijand na anderhalf uur kanonvuur op poorten en wallen binnen is geraakt, wordt er algauw aan de kloosterpoorten geklopt door garnizoenssoldaten in doodsnood: ‘Och, och! Beschermt ons; want wij worden op de straeten doodt geslagen.’ Vrij snel daarna blijken honderden burgers de kloosterkerk in te zijn gevlucht, gevolgd door Hollandse soldaten, ‘geuzen’, die met ‘bloote degens’ het klooster binnendringen.

Op een kloosterterrein roven soldaten spullen uit gebouwen en laden ze op een kar. Nonnen en monniken worden gevangen genomen. De kloosterkerk staat in brand. (Jacques Callot, 1632 – 1636)

Op zoek naar buit keren de soldaten alle kasten en bergruimtes binnenstebuiten, trekken de zusters zelfs de ringen van de vingers en slaan in de kapel het altaar aan stukken en vertrappen de hosties. In de avond komen er steeds weer nieuwe groepen soldaten en die zijn almaar gewelddadiger. De kloosterzusters en de vrouwen en kinderen die bij hen zijn worden door de geuzen geslagen en mishandeld.

Vooral Anna zelf, die als moederoverste verondersteld wordt alle geheime bergplaatsen van het klooster te kennen, krijgt het zwaar te verduren. De hele nacht worden de vrouwen lastiggevallen, geslagen en getreiterd. Anna heeft wonden over haar hele lichaam, haar habijt is doordrenkt met bloed. Tussendoor proberen ze elkaars wonden wat te verbinden. De pater die bij de vrouwen is, wordt zo ernstig mishandeld dat hij eraan bezwijkt. De volgende ochtend wordt hij dood gevonden in de sacristie.

Voorstelling met soldaten die een kerkelijke gemeenschap belagen. Op de voorgrond wordt een non door een soldaat aan een ketting meegevoerd. Op de achtergrond de geruïneerde kerk en een boekverbranding. (Bernard Picart, 1683 – 1733)

Als ’s ochtends nieuwe groepen soldaten binnendringen en de ellende weer van voor af aan lijkt te beginnen, ontfermt een Franse soldaat zich over de zusters en leidt hen de stad uit. Alle burgers vluchten, wie niet kan lopen moet achterblijven.

Tienen staat in brand. De straten zijn heet van het vuur en bezaaid met puin en as. Enkele zusters hebben hun pantoffels verloren of hinken voort op één schoen. Ze zijn besmeurd en bebloed. Overal liggen lijken. ‘[…] soo sagen wij daer eenen liggen sonder hooft, daer weer eenen die besig was met sterven, daer weer een kindt, daer naer weer een stervende vrouw, soo dat het scheen ene generale [totale] verwoestinge, en een moerderije [slachtpartij] geweest te sijn.’

Na tien uur ‘sukkelen’, inmiddels hebben ze twee dagen niet gegeten, arriveren de zusters in Sint Truiden waar ze een slaapplaats krijgen en wat te eten. Later worden ze ondergebracht in Tongeren, en pas op Sint-Nicolaasavond keren ze terug in hun ‘miserabel cloosterken’ in Tienen. Alles van waarde, de hele inboedel was meegenomen, de zusters moesten op stro slapen. Waarschijnlijk schreef moederoverste Anna Wielant haar verhaal vrij kort na terugkeer op want ze vraagt de lezer om begrip voor haar slordige handschrift, dat ze wijt aan haar emotionele toestand.

Dood en verderf

Net als nu sloegen in de zestiende en zeventiende eeuw honderdduizenden mensen op de vlucht voor oorlog en geweld. In de honderden kronieken, dagboeken en autobiografische teksten die uit die tijd zijn overgeleverd, staan dan ook tal van verhalen zoals dat van Anna Wielant. Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) bijvoorbeeld werden grote delen van Duitsland en Midden-Europa maar ook de Zuidelijke Nederlanden geteisterd door legers van huursoldaten. Zij vochten nu eens aan de ene en dan weer aan de andere kant en graaiden zelf hun soldij bij elkaar – vaak weinig gedisciplineerd.

Overal zaaiden zij dood en verderf. De bevolking had van alle partijen evenveel last. De oorlog was als een natuurramp die hun overkwam. Sommigen gaven deze of gene partij de schuld, protestanten, katholieken, anderen weten het aan de zonde van de mensen in het algemeen. Was dit het begin van het einde der tijden? Net als nu was religie soms een motief voor de strijd, maar de vele tijdelijke allianties tussen protestantse en katholieke vorsten bewijzen dat het in werkelijkheid ging om de macht in Europa.

Spaanse soldaten trekken moordend en rovend door de straten van Antwerpen tijdens de zogeheten Spaanse Furie van 4 tot 7 november 1576. Zij waren geen uitzondering want soldaten van andere legers gedroegen zich hetzelfde. (Frans Hogenberg, 1588)

Demografisch waren de Franse godsdienstoorlogen, de Tachtigjarige en de Dertigjarige Oorlog een ramp. Sommige Duitse regio’s verloren tweederde van hun bevolking. Dat kwam door sterfte – mensen kwamen om door geweld, honger en epidemieën – maar ook doordat honderdduizenden wegtrokken. Dit gold ook voor Vlaanderen, Brabant, Gelderland en Limburg in de jaren na 1585.

Zo verloor de regio rond Oudenaarde, Aalst en Namen 40 tot 45 procent van de bevolking. Antwerpen, met 90 000 inwoners de grootste stad van de Nederlanden, viel terug naar 40 000 inwoners tussen 1585 en 1600. Ook in Gent en Brugge kwam toen een derde van de huizen leeg te staan. Rond Ieper lijkt de ontvolking zelfs tweederde te hebben bedragen. Op het Vlaamse en Brabantse platteland lag veel landbouwgrond braak bij gebrek aan landarbeiders.

‘Kom ook hierheen’

Waar gingen al deze mensen naartoe? Naar plaatsen waar het veiliger was, uiteraard. Waar ze hoopten de kost te kunnen verdienen en een nieuw bestaan op te bouwen. In de brieven die protestantse vluchtelingen in Engeland aan hun verwanten in Vlaanderen schreven, staat dat centraal. Kom ook hierheen, schrijven ze, we zijn hier veilig, we kunnen naar onze eigen kerk, we worden vriendelijk bejegend en er is werk.

Een oude vrouw aan het spinnewiel (Nicolaes Maes, 1652 – 1662)

Sociale netwerken bepaalden de plaats van bestemming. Zo kwamen heel veel mensen uit Ieper in Norwich terecht. Vlaamse vluchtelingen gingen in Engeland vooral aan het werk in de wolnijverheid en textielhandel. De vrouwen konden spinnen.

Vergelijkbare motieven hadden Nederlandse calvinisten en doopsgezinden om naar het Duitse Rijnland te gaan, naar Ostfriesland en vanaf de jaren 1580 naar de Hollandse steden die toen begonnen te groeien en steeds welvarender werden.

Veel mensen uit die laatste groep slaagden erin een nieuw bestaan op te bouwen en sommigen ging het zelfs voor de wind in de Republiek. Maar natuurlijk moesten ze ook leven met verlies. Ze hadden familie en vrienden achtergelaten, hun vertrouwde omgeving en hun bezittingen. Van degenen die echt vervolgd waren, was vaak het bezit geconfisqueerd. Zij waren bij aankomst afhankelijk van hulp en liefdadigheid.

Vluchteling verdacht

Het verlies aan status, eer en respect moesten vluchtelingen voor zichzelf, maar ook de samenleving waarin ze terechtkwamen, rechtvaardigen en terugwinnen. Verbanning was een gangbare straf in deze tijd, vreemdelingen zonder papieren waren daarom verdacht. De vluchteling moest bewijzen dat hij niet bij de gestrafte misdadigers hoorde, maar tot de onschuldige groep vervolgde christenen.

Vluchtelingen waren sterk afhankelijk van hun eigen sociale netwerken. De groep bood eerste opvang, hielp bij het vinden van werk en bood erkenning en lotsverbondenheid. Vluchtelingen creëerden steevast een collectieve identiteit die positief kon worden gewaardeerd. Vooral het Bijbelboek Exodus, dat de vlucht van de Israëlieten uit Egypte beschrijft, werd de inspiratiebron voor iedereen die huis en haard moest verlaten. De Israëlieten werden beproefd maar waren tenslotte door God uitverkoren.

Uittocht uit Egypte. Op de voorgrond Mozes en Aäron die hun volk begeleiden naar het beloofde land. Op de achtergrond het Joodse volk met al hun bezittingen. (Johann Sadeler (I), naar Marten van Cleve (I), 1579)

Bijna alle vluchtverhalen eindigen met formules die dank uitdrukken. Zo ook eindigt Anna Wielant haar relaas: ‘wij hebben ons in onse armoede al getroost, met de schickinge, en den wille Godts, betrouwende dat hij het alweer sou voorsien, die almachtig is, en noijt en verlaet die, de welcke hem oprecht soecken, dienen ende beminnen.’

Auteur

Erika Kuijpers doceert geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze schreef dit artikel voor Geschiedenis Magazine (nummer 2, 2016)

Onderzoek radicalisering van vluchtelingen uit de 16e eeuw

In de zestiende eeuw bracht het einde van de Europese religieuze eenheid uitbarstingen van religieus geïnspireerd geweld met zich mee.Tienduizenden vervolgde protestanten uit de Lage Landen zochten daarom in het Duitse Rijnland een veilig heenkomen. Deze streek was door de bestaande handelsroutes gemakkelijk te bereiken, bood economische kansen en had een relatief tolerant religieus klimaat. De vluchtelingen stichtten in deze Duitse steden hun eigen geloofsgemeentes.

Speelden religieuze verschillen een rol in de omgang tussen de vreemdelingen en de bewoners van plaatsen waar ze zich vestigden? Het gangbare beeld is dat geradicaliseerde vluchtelingengemeenschappen de basis waren voor calvinistische radicalisering. De nadruk op zuiverheid in de leer en op de strenge kerkelijke tucht bijvoorbeeld – om de grenzen tussen insiders en outsiders duidelijk te markeren – zou te herleiden zijn tot de sterke behoefte aan een groepsidentiteit van vluchtelingengemeenschappen.

Op basis van de historische bronnen is dit echter niet goed te bewijzen. Daarvoor zijn er te veel voorbeelden van mensen die niet passen in het beeld van de geradicaliseerde vluchteling. Daarom onderzoekt het project Rhineland Exiles and the Religious Landscape of the Dutch Republic hoe de vestiging en integratie van vluchtelingen in het Rijnland is gegaan en welke invloed zij later uitoefenden op het Nederlandse religieuze landschap.

Dit artikel is een publicatie van Geschiedenis Magazine.
© Geschiedenis Magazine, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 14 oktober 2016

Discussieer mee

0

Vragen, opmerkingen of bijdragen over dit artikel of het onderwerp? Neem deel aan de discussie.

NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.