Zieke embryo’s bestaan niet. Maar ze kunnen wel een foutje in het DNA dragen dat ze later ziek maakt. Soms krijgen embryo’s zo’n foutje vanzelf, maar helaas geeft meestal een van de ouders hem door.
Daar is een oplossing voor: embryoselectie. Bij embryoselectie worden een paar eicellen kunstmatig bevrucht, waarna onderzoekers de meest gezonde embryo uitkiezen. Die zetten ze dan in de baarmoeder.
Maar voor sommige erfelijke aandoeningen is het moeilijk te zien of de embryo ‘m nu wel of niet heeft. Voor twee van zulke fouten – die leiden tot de kankers neurofibromatose type 1 (NF1) en Von Hippel-Lindau – hebben wetenschappers van de Universiteit van Leuven een methode ontwikkeld waarmee ze toch opspoorbaar zijn. Dat schrijven de onderzoekers in het vakblad Human Reproduction.
De methode werkt ongeveer hetzelfde als hengelen. Het heet dan ook de FISH-methode. Dat werkt zo: de onderzoekers plukken één celletje van de embryo en gaan in het DNA naar fouten ‘vissen’. Als aas gebruiken ze een molecuul dat alléén plakt op de genetische fout die ze zoeken. Als het aas plakt, geeft het licht. Onder de microscoop zien de wetenschappers dan snel of een embryo wel of geen aanleg voor neurofibromatose of Hippel-Lindau heeft.
Overigens willen de Belgische onderzoekers niet te laconiek overkomen wat betreft embryoselectie. Aan het eind van hun artikel schrijven ze dat het niet verantwoord is om voor alle ouders met kinderwensen te controleren op kankerfouten. Dat zou kostbaar en onnodig zijn. Alleen de koppels die een ernstig erfelijk ziekterisico dragen, komen wat betreft de onderzoekers in aanmerking. Ernstig genoeg zijn de twee eerder genoemde kankers wel: bij neurofibromatose vergroeit vaak het gezicht met soms dodelijke gevolgen, terwijl bij Hippel-Lindau de bloedvaten gevaarlijk zwellen.