De plaagalg Phaeocystis globosa teistert al tientallen voorjaren en zomers de Noordzeekust. De slijmerige kolonies zijn tot een centimeter groot en bevatten tienduizenden bruin gekleurde algencellen. Sterke wind klopt het slijm tot schuim. Dit leidt tot een metersdikke, stinkende, kleverige troep op het strand. In het water verstoppen de slijmresten de kieuwen van schelpdieren, microscopisch kleine grazertjes en vissen.
Algen zijn er alle soorten en maten. Soms een plaag, meestal als nuttige ruimers. Ill BioNova
Biologen van het NIOZ onderzochten in een grootschalig experiment onder gecontroleerde omstandigheden hoe virussen de groei beïnvloeden van de plaagalg. Tijdens de periode van snelle groei blijkt de alg nauwelijks vatbaar te zijn voor virussen. De alg verzwakt echter als de voedingszouten fosfaat en nitraat opraken.
Vooral de losse, de niet-kolonievormende, cellen bleken erg vatbaar voor virussen. De cellen in de slijmvormige kolonies hebben in beginsel veel minder te lijden. Het gebrek aan voedsel zorgt uiteindelijk dat ook de kolonies uiteenvallen. Daarna kunnen de virussen hun fatale werk doen. Ze vernietigen de gehele algenbloei in enkele dagen. De virussen worden hierbij geholpen door dierlijk plankton dat altijd al de algen begraast.
De onderzoekers zien mogelijkheden voor het bestrijden van algen met hulp van virussen. Dit zal echter alleen kunnen op geisoleerde plekken, bijvoorbeeld in fjorden of in kweekbassins voor oesters. De hele Noordzeekust met virus bestrooien, stuit op allerlei praktische en ethische bezwaren.
Overigens leidt begrazing door dierlijk plankton tot een ander lot van het algenmateriaal dan vernietiging door virussen. Na begrazing blijft het materiaal in de voedselketen terwijl na een virusinfectie de gehele celinhoud oplost in het zeewater waarna het gaat rotten. De bacterien die voor het rotten zorgen, verbruiken ‘kostbaar’ zuurstof en produceren kooldioxide in plaats van het op te nemen.