De invloed van de klimaatverandering op de verspreiding van tropische ziekten over de aardbol staat op dit moment erg in de schijnwerpers. Vergeleken met het transport van goederen en mensen is die invloed echter maar heel klein. Een één graad hogere temperatuur op aarde zal de verspreiding van infectieziekten een beetje beïnvloeden, maar een container die vandaag in centraal Congo staat, wordt over drie weken uitgeladen aan de kade in Rotterdam. En daarmee kunnen iedere keer weer opnieuw ziektekiemen en vectoren, zoals insecten en andere dieren meereizen.
Niet alleen bestaan voor deze organismen afstanden niet meer, ook hun transportmiddelen zijn aanzienlijk verbeterd. In plaats van via open laadbakken gaat het belangrijkste deel van het mondiale vervoer nu via containers. Die bieden ideale omstandigheden voor het transport van ongenode gasten. Het met een insecticide vergassen van de inhoud voor de container op de plaats van verzending wordt gesloten, biedt ook geen soelaas.
In Nederland is slechts een beperkt aantal chemische middelen toegestaan voor gebruik in containers, in China is dat anders. Als die containers hier worden opengemaakt, gebeurt het niet zelden dat er een ambulance aan te pas moet komen omdat de mensen die de containers openmaken onwel worden.
Het wereldwijde scheepscontainertransport is sinds 1993 met 27 procent toegenomen. In Singapore worden jaarlijks 31 miljoen containers overgeslagen en Rotterdam doet daar niet veel voor onder. Het gaat om gigantische aantallen containers, die je niet allemaal kunt controleren. Exoten – planten of dieren die in het gebied van nature niet thuis horen, maar er naartoe zijn gemigreerd of zijn geïmporteerd – zullen binnen blijven komen.
Er zijn recente voorbeelden te over: de boktor uit Azië, de exotische snuitkever, het Japanse lieveheersbeestje, de Indische kraai, de brulkikker die alles opvreet, Amerikaanse zoetwaterkreeften. Ze verstoren het ecosysteem en veroorzaken in Nederland een schade die op 1,3 miljard euro per jaar wordt geschat. Die exotische beestjes kunnen nieuwe dragers van ziektekiemen zijn of worden.
Ballastwater van schepen
Een voorbeeld daarvan zijn organismen die meekomen met het ballastwater van schepen. Die vervoeren jaarlijks 5 tot 10 miljard ton ballastwater over de wereld. Dit wordt opgeslagen in speciale tanks en is essentieel voor de stabiliteit van het schip. Zo hebben de grootste olietankers een ballastcapaciteit van wel 100.000 ton.
Het transporteren van dit ballastwater over grote afstanden leidt tot het vermengen van water van het ene continent met dat van het andere. Het vers ingenomen ballastwater is als het ware een deel van het lokale ecosysteem in de haven van inname. Het weer lozen van dit water in de haven van bestemming kan leiden tot grote problemen in het ontvangende ecosysteem door een soms ongeremde groei van een meegebracht organisme.
De Amerikaanse zwaardschede die veel voorkomt in de Noordzee en op het strand bijvoorbeeld, is 30 jaar geleden via ballastwater in Nederland terechtgekomen. De introductie van zo’n invasive species kan tot grote ecologische schade leiden doordat soorten die van oudsher in het ontvangende systeem aanwezig zijn, worden verdrongen. Als een meegebracht organisme bovendien concurreert met commercieel interessante soorten vis of schaaldieren om dezelfde voedselbron, of als het meegebrachte organisme giftig of ziekteverwekkend is, kan dit ook leiden tot grote economische schade en gevaar voor de mens (bijvoorbeeld vergiftigingen door het eten van schaaldieren met giftige algen en cholera).
Zo zijn in het begin van de jaren ’80 de uit Azië naar Amerika gebrachte korfmossels via het ballastwater naar Europa gekomen en daarna snel verspreid. Ze houden van helder, stromend, niet te koud, water – bijvoorbeeld bij de uitstroomopeningen van elektriciteitscentrales. Die raken daardoor verstopt. Nu is de korfmossel een plaag geworden.
De problematiek van ballastwater is wereldwijd een erkend probleem en wordt gezien als een van de grootste bedreigingen voor de biodiversiteit na de klimaatsverandering. Op last van de Verenigde Naties moet tussen 2009 en 2016 uiteindelijk op alle grote zeeschepen het ballastwater worden behandeld in hiervoor aan boord geplaatste installaties.

Infectieziekten door muggen
Daarnaast is ook het mondiale personenverkeer sinds de Tweede Wereldoorlog enorm toegenomen. Sinds 1950 steeg het aantal luchtreizigers elk jaar met 9 procent. Dat betekent een enorm transport van ziektekiemen. Mensen die zijn geïnfecteerd met een vectorgebonden parasiet, zoals malaria, maar niet ziek zijn, komen terug in hun thuisland. Omdat ze niet ziek zijn, kunnen ze gemakkelijk in contact komen met de lokale fauna. Als een exotische soort, zoals een muggensoort, zich daar al heeft gevestigd, kan de tropische ziektekiem zich daarin handhaven en verspreiden.
De andere mogelijkheid is dat, in het geval van bijvoorbeeld malaria, een lokale muggensoort de ziektekiem overneemt en verspreidt. Dat is in het verleden al een paar keer gebeurd. Het West-Nijlvirus bijvoorbeeld wordt in de Verenigde Staten overgedragen door lokale soorten van het steekmuggengeslacht Culex pipiens. De uitbraak in 2007 van chikungunya koorts rond Ravenna in Italië werd overgedragen via de Aziatische tijgermug. Dit zijn voorbeelden van de combinatie van een met goederentransport meegekomen exotische vector of een reeds aanwezige inheemse vector en een door reizigers meegebrachte infectie.
In de afgelopen drie jaar is er een enorme toename geweest van door muggen veroorzaakte infectieziekten. In 1959 is in Nederland het laatste geval van lokaal opgedane malaria geweest. We zullen ons hier weer moeten voorbereiden op ziekten die via muggen verspreid worden, want die zijn te verwachten. Zulke door muggen over gedragen ziekten komen steeds dichterbij. In Albanië, Griekenland, Spanje en Italië heeft de tijgermug zich inmiddels gevestigd.
Knokkelkoorts (dengue) en chikungunyakoorts zijn onlangs in Zuid-Frankrijk waargenomen en dengue rukt op vanuit Kroatië. Spanje werd in 2010 voor het eerst sinds 1961 getroffen door inheemse malaria. In Griekenland werden in de zomer van 2010 binnen een paar maanden ruim honderd mensen besmet met het uit Afrika afkomstige West-Nijlvirus. Voor het eerst. De vlam kan zomaar in de pan slaan. We hebben in Nederland bijvoorbeeld wel muggen die (goedaardige) malaria kunnen overbrengen, maar we hebben de malariaparasiet niet meer rondwaren.
Blauwtong bij schapen
Malaria is overigens redelijk onder controle te houden omdat de parasiet alleen de mug of de mens heeft om zich in voort te planten. Er is geen biologisch reservoir van andere dieren waarin de parasiet zich zelfstandig kan vermenigvuldigen, zoals bij de zoönosen. Dat zijn infectieziekten die onder dieren circuleren en naar de mens kunnen over springen.
De ziekte van Lyme, die een biologisch reservoir heeft in herten en knaagdieren en via teken overgaat op mensen, is daarvan een voorbeeld. Maar ook het West-Nijlvirus. Dat handhaaft zich in vogels, bijvoorbeeld trekvogels. Als die in Griekenland door muggen zijn besmet met het West-Nijlvirus kunnen ze na terugkeer in Nederland via beten van onze inheemse Culexmuggen de ziekte verspreiden. Dan ontstaat hier een reservoir voor het virus in Nederlandse vogels en hebben we een echt probleem.
Voor zo’n probleem hebben we nog geen uitgewerkt scenario klaar liggen. Wat dat betreft zijn de Verenigde Staten ons voorland. Daar is in 1999 het West-Nijlvirus via een vliegtuig uit Israël geland op JFK in New York. Binnen een decennium is de ziekte inheems geworden in het grootste deel van de Verenigde Staten en rukt nu op richting Mexico. Jaarlijks raken nu duizenden mensen besmet en tientallen van hen overlijden daardoor.
Er zijn andere voorbeelden, zoals het blauwtongvirus bij schapen. In 2006 vielen er opeens in de regio Kerkrade schapen om door dit virus en op een gegeven ogenblik gingen er in Nederland drieduizend schapen per week dood aan de ziekte. De besmetting was terug te voeren op een virusvariant uit Nigeria, maar hoe deze de schapen heeft kunnen besmetten, is onduidelijk.
Twee jaar later werden in Nederland en België varianten van het virus gevonden die waarschijnlijk hun dodelijke weg hebben kunnen vinden via (verboden) vaccins die in Zuid-Afrika op basis van levende virussen werden geproduceerd. Zulke uitbraken veroorzaken grote onzekerheid en paniek bij de veeboeren. Dat geldt des te sterker als mensen ziek worden en sterven. Bij de uitbraak van West-Nijlkoorts in 1999 in New York werd in eerste instantie gedacht aan een terroristische aanslag met een biologisch wapen. Bij de Italiaanse chikungunya-uitbraak in 2007 die bleek te zijn terug te voeren op één reiziger uit India, wees men aanvankelijk naar een chemische fabriek in de buurt.

Onverwachte routes
Vaak zijn de routes waarlangs de diverse vectoren, zoals muggen, zich verplaatsen onverwacht. De komst van de tijgermug in Nederland bijvoorbeeld hangt samen met onze nationale plantenteelt in kassen. In dit geval het opkweken van uit Zuid-China geïmporteerde stekjes van de geluksbamboe; de stengel met de kenmerkende krul. Opkweekbedrijven in het Westland zijn elk jaar goed voor de distributie van ruim dertig miljoen van deze geluksbamboestengels over heel Europa.
In 2005 werd een inspecteur in zo’n kas diverse keren gestoken, terwijl de Nederlandse muggen zelden overdag steken. Het door hem gevangen exemplaar bleek een Aziatische tijgermug die waarschijnlijk was meegekomen met de Chinese stekjes. Het volgende jaar vond de inspectie 561 tijgermuggen op 17 bedrijven. Een convenant met de sector rond quarantaine en de behandeling van containers, heeft het aantal tijgermuggen snel doen verminderen.
Toch werden in 2010 nog 81 muggen gevonden op zes van de acht betrokken bedrijven. De tijgermuggen hebben zich niet in Nederland gevestigd, maar wel in de kassen. Het probleem is dat de tijgermug, in tegenstelling tot de Nederlandse huismug, herhaaldelijk steekt en ook virussen via haar eitjes kan doorgeven aan het nageslacht. Het risico is dat we daardoor op een bepaald moment uit China het hele pakket krijgen: de mug en de met het denguevirus besmette eitjes. Preventie is moeilijk, dus is het wachten op de eerste uitbraak van dengue in Nederland.
Autobanden
Een andere opvallende en inmiddels beruchte route voor de verspreiding van Aziatische tijgermuggen is de handel in auto- en vliegtuigbanden. Die liggen in bijvoorbeeld Zuid-Korea in de open lucht, waar tijgermuggen hun eitjes leggen in het stilstaande water in de autobanden. Dat water droogt op en omdat de muggeneitjes bestand zijn tegen droogte worden ze via containers over de wereld verscheept. Zo ook naar bandenimporteurs in Nederland. Door de regen komen de eitjes uit en inmiddels zijn er zeven Nederlandse bandenimporteurs waar tijgermuggen zijn waargenomen.
Het is niet waarschijnlijk dat tijgermuggen de Nederlandse winter kunnen overleven, maar er zijn bepaalde varianten van tijgermuggen, zoals die in het noorden van Japan voorkomen, die dat wel kunnen. Ze houden een soort winterslaap. Het is nog onbekend om welk type tijgermug het hier in Nederland gaat, wat dringend onderzocht zou moeten worden. Het transport van banden vormt een groot probleem.
In de zomer van 2010 zijn op drie bandenbedrijven in Brabant drie verschillende soorten exotische muggen gevonden: de Aziatische tijgermug, de gelekoortsmug en de Amerikaanse rots-poelmug, die het West-Nijlvirus kan overbrengen. Deze uitbraken zijn bestreden met insecticiden en er wordt nauwlettend bekeken of zulk soort invasies zich niet kunnen herhalen door het inzetten van monitoringsystemen (muggenvallen).
Er zijn diverse muggensoorten die het vermogen hebben om virussen en parasieten over te brengen, maar dat van nature niet doen. Een Afrikaan die is besmet met de gevaarlijke vorm van malaria zal niet gemakkelijk een Nederlandse mug kunnen infecteren met dit Plasmodium falciparum, omdat de muggensoort daarvoor ongeschikt is. Omdat we in het Westen steeds ‘groener’ worden en nieuwe natuur vlakbij huis aanleggen, creëren we omstandigheden die gunstig zijn voor potentiële dragers van ziektekiemen.
Snelwegen voor hiv: Afrikaanse vrachtroutes
Maarten Evenblij
Vanaf het begin van de jaren ’80 hebben hiv en aids zich verspreid vanuit Centraal-Afrika. De oerwouden van Oeganda zijn de meest waarschijnlijke bron van het aidsvirus. Het verband tussen transportroutes en de verspreiding van hiv is talloze keren aangetoond. Langs zulke routes in Tanzania en Oeganda bijvoorbeeld, komt hiv aanzienlijk meer voor dan gemiddeld.
Uit een studie op een rustplaats in het Zuid-Afrikaanse Kwa- Zulu-Natal in 2002 bleek 56 procent van de truckers geïnfecteerd. Het (seksuele) gedrag van vrachtwagenchauffeurs speelt een belangrijke rol bij de verspreiding. De chauffeurs reizen door gebieden met veel hiv, zijn lang van huis en hebben relatief veel geld. Op truck-stops en belangrijke transportknooppunten zijn betaalde en onbetaalde seks gemakkelijk te verkrijgen. Zo lopen ze gemakkelijk een hiv-infectie op en verspreiden die verder langs de route en onder hun vaste partners thuis.
Al vroeg in de hiv-epidemie, eind jaren ’80 bleek 35 procent van de vrachtwagenchauffeurs op een belangrijke route tussen Kenia en Oeganda besmet met hiv, in de algemene bevolking was dat toen 9 procent. Het werk van de chauffeurs is saai, gevaarlijk, macho en frustrerend – zoals dagen wachten aan de grenzen. Omdat de gelegenheid er is, verlichten ze hun stress vaak met seks (en drank). En helaas meestal zonder condoom.
Overigens is het verspreiden van vectoroverdraagbare ziektekiemen geen probleem van de laatste decennia. De gele koorts bijvoorbeeld, is via de slavenhandel vanuit West-Afrika terecht gekomen in de Verenigde Staten. De muggen legden eitjes in de met drinkwater gevulde houten vaten aan boord van de slavenschepen. Deze kwamen tijdens de overtocht uit en de muggen beten de slaven die daar mannetje-aan-mannetje onder dek lagen.
Daar waren ongetwijfeld slaven bij die het gelekoortsvirus bij zich droegen, maar geen duidelijke symptomen hadden. Zo kregen de muggen het gelekoortsvirus binnen en verspreidden ze de ziekte ook onder de bemanning. Soms overleefde bijna niemand de overtocht, maar de muggen wisten de gele koorts vanuit de Caraïben via Philadelphia en New Orleans verder naar het noorden te verspreiden.
Vectortransport en de daarbij behorende infectieziekten zijn dus van alle tijden en, zeker met de enorme groei in het vervoer van goederen en mensen, zullen we eraan moeten wennen dat we steeds opnieuw geconfronteerd zullen worden met nieuwe infectieziekten. Daarbij geldt één belangrijk motto: ‘Wees voorbereid!’
Mazelen over zee
Prof. dr. Jaap van Dissel
Mazelen is een kinderziekte, maar de gevolgen kunnen dramatisch zijn bij een bevolking die nooit eerder met deze infectieziekte in contact is geweest en als ouderen worden aangedaan. Een fraai voorbeeld van hoe de mobiliteit en de migratie van mensen de verspreiding van infectieziekten beïnvloeden, zijn de mazelen op de Fiji-eilanden.
Tussen 1879 en 1916 werden ruim 60.000 Indische immigranten naar Fiji vervoerd om daar te werken op suikerrietplantages. De scheepsjournalen vermelden dat er op 31 van de 87 reizen bij het vertrek uit Calcutta en Madras mazelen aan boord voorkwam (zie de gekleurde bolletjes in de figuur; niet gekleurd betekent: mazelenvrij bij vertrek). De zeilschepen volgden rond 1900 een route onder Australië langs naar Fiji en deden er gemiddeld 70 dagen over.
Doordat er onvoldoende niet-immune mensen aan boord waren, was het mazelenvirus uitgewoed bij aankomst in Fiji (zie de oranje bolletjes: mazelenvrij bij aankomst). Dat veranderde toen de stoomboot werd ingezet. Doordat ze niet afhankelijk waren van de wind, namen stoomboten een kortere route door de straat van Torres ten noorden van Australië. Daardoor halveerde de reisduur.
Bovendien waren stoomboten aanzienlijk groter dan zeilschepen en vervoerden ze meer immigranten. Door de kortere reisduur én de grotere populatie migranten aan boord waren er bij aankomst op Fiji nog steeds immigranten aan boord die met mazelen besmet waren (rode bolletjes). Zo kwamen de mazelen terecht bij de oorspronkelijke bevolking van Fiji die er totaal geen afweer tegen had. Door diverse mazelenuitbraken stierf ruim een kwart van de 150.000 oorspronkelijke eiland-bewoners.

Jos van den Broek, Leiden (bron: Jaap van Dissel)