Van der Kam trekt op basis van haar onderzoek verschillende conclusies: genetische vatbaarheid voor een hoge inname van verslavende middelen is een belangrijke factor, maar zeker niet allesbepalend. In stressvolle situaties gebruiken verslavingsongevoelige ratten juist méér alcohol of cocaïne dan hun verslavingsgevoelige soortgenoten. Levensomstandigheden zijn dus net zo belangrijk als een bepaalde genetische aanleg.
Sekseverschillen
Ook situaties vóór de geboorte kunnen de verslavingsgevoeligheid beïnvloeden. Zwangere ratten die cocaïne gebruiken krijgen nakomelingen die gevoeliger zijn voor een hoge inname, constateerde Van der Kam. Ook tussen man en vrouw zag ze verschillen in gevoeligheid: ongestresste vrouwtjes gebruiken bijvoorbeeld sneller en meer cocaïne dan ongestresste mannetjes. Omdat vrijwel al het verslavingsonderzoek wordt uitgevoerd met mannelijke proefdieren moet er volgens Van der Kam veel meer aandacht komen voor de sekseverschillen in (dierlijk) verslavingsonderzoek.
Deze resultaten hebben volgens Van der Kam belangrijke gevolgen voor de behandeling: “Momenteel bestaan slechts enkele behandelmethoden voor verslaafden. De effectiviteit is echter twijfelachtig omdat de behandeling niet altijd is toegespitst op de factoren die bij de betreffende persoon tot de verslaving hebben geleid. We moeten veel sterker inzoomen op de persoonlijke geschiedenis en levensomstandigheden van een drugsverslaafde om daarmee de behandeling te individualiseren.”
Zie ook:
- Een vergiftigd geschenk van het geheugen (Kennislink artikel van AMC Magazine)
- Alcoholisme (Kennislink artikel van Natuurwetenschap & Techniek)