Je leest:

Veel eerste stappen, weinig lange wandelingen

Veel eerste stappen, weinig lange wandelingen

Auteur: | 9 november 2012

Na de val van president Ben Ali in Tunesië en president Mubarak in Egypte bestond in brede kring de verwachting dat nu ook andere koppen zouden rollen. De dominofactor bleek echter minder sterk dan verwacht.

Toen de Jemenitische journaliste en protestleider Tawakkul Karman in oktober 2011 hoorde dat zij op 10 december 2011 de Nobelprijs voor de Vrede zou ontvangen, verklaarde ze dat het tijdperk van Arabische dictaturen voorbij was. Ze stelde met volle overtuiging: “Dit is een boodschap aan dit regime en alle despotische regimes dat geen stem het zwijgen op kan leggen aan de stem van vrijheid en waardigheid.”

Na de succesvolle afzetting van de presidenten Ben Ali en Mubarak verwachtten sommigen, en niet de eerste de besten, dat er een domino-effect in de regio zou plaatsvinden: het succes van deze opstand zou ertoe leiden dat ook de andere autoritaire regimes in de regio ten einde zouden komen.

Na de revolutie in Tunesië werd een domino-effect verwacht waarin ook andere Arabische leiders ten val zouden komen. De hier als tweede dominosteen afgebeelde Hosni Mubarak, op het punt verpletterd te worden door de Tunesische vlag, moest inderdaad het veld ruimen. Maar veel andere Arabische regimes vielen niet zo gemakkelijk omver.

Factoren

De invloed van de massale opstanden in Tunesië en Egypte moet ook zeker niet worden onderschat. Zo werden Arabische staten mede door de invloed van sociale en regionale media, rechtstreeks getroffen door gebeurtenissen in andere landen op een manier waar tot voor kort niemand rekening mee had gehouden. Veel Arabieren kregen hoop op een omwenteling en raakten geïnspireerd door andermans enthousiasme. Het zou onjuist zijn om deze ontwikkeling te bagatelliseren, maar nu de rook langzaamaan is opgetrokken kan men concluderen dat de dominofactor een kleinere rol heeft gespeeld dan aanvankelijk werd gedacht.

Tot op heden vonden in Tunesië en Egypte ‘revoluties’ plaats, en ontstond er een burgeroorlog in Libië en Syrië. Daarnaast deden zich opstanden voor in Bahrein en Jemen, werden Algerije, Irak, Jordanië, Marokko en Oman geteisterd door relatief grote protesten en vonden er kleine protesten plaats in Koeweit, Libanon en Saoedi-Arabië. De veerkracht van de autoritaire regimes is in vele gevallen sterker gebleken dan de wil van de bevolking, en dat roept de vraag op welke factoren daarbij van invloed zijn geweest.

In veel Arabische staten kwam de bevolking massaal in opstand. Met de klok mee, vanaf linksboven, afbeeldingen van protesten die in 2011 ontstonden op de straten van Egypte, Tunesië, Jemen, Bahrein, Libië en Syrië.

Er is veel geschreven over de factoren die de slagingskans van revolutionaire bewegingen bepalen. Volgens deze literatuur is het voor succes belangrijk dat er massamobilisatie plaatsvindt die de belangen van verschillende sociale klassen overstijgt; de oppositie moet homogeen zijn en hetzelfde doel nastreven. Daarnaast moet het regime zo vervreemd zijn van de bevolking dat het wordt gezien als een bedreiging voor de toekomst van het land.

Ook de opstelling van de veiligheidstroepen is doorslaggevend. De keuze van het leger om voor of tegen het regime te kiezen, bepaalt voor een groot gedeelte het succes van het verzet. Verder speelt ook de regionale en internationale context een belangrijke rol. Regionale bemoeienis of internationale economische steun kunnen het regime net overeind houden. Al deze factoren hebben bijgedragen aan het overleven van de dictators in de Arabische wereld.

Draaiboek

Er is wel een bepaald patroon te onderscheiden in de reacties van de dictators. De meeste leiders grepen in eerste instantie terug op een oud en bekend draaiboek dat hen adem verschafte op de korte termijn. Het zaaien van angst onder de bevolking door veiligheidstroepen, het verstrekken van subsidies en het doorvoeren van cosmetische ‘liberale’ hervormingen bleken nog steeds effectieve middelen om de rust enigszins terug te brengen.

Zo committeerde koning Abdullah van Saoedi-Arabië zich in februari en maart 2011 aan een pakket van economische giften ter waarde van 130 miljard dollar voor de bevolking en religieuze instellingen. Onderdeel hiervan waren twee maanden extra salaris voor medewerkers in de publieke sector, promoties voor hooggeplaatste militairen, duizenden nieuwe ziekenhuisbedden en het instellen van een werkloosheidsuitkering van 260 dollar per maand.

In Koeweit werkte het uitdelen van geld al rustgevend genoeg.

Ook in Koeweit en Oman bleken oppervlakkige maatregelen genoeg om onrust in de kiem te smoren. In Koeweit werd volstaan met het uitdelen van contant geld en in Oman werden banen gecreëerd en sommige lonen verhoogd. In Irak was de reactie van de regering al-Maliki op de bijna dagelijkse (kleine) demonstraties eveneens weinig origineel: een aantal hoge politieke functionarissen werd ontslagen en afwijkende politieke meningen werden onderdrukt.

Ook in Jordanië koos koning Abdullah in eerste instantie voor cosmetische hervormingen en economische toezeggingen. Hij kondigde in januari 2011 als preventieve maatregel al een economisch noodplan aan ter waarde van 170 miljoen euro. Door de ruime voorraad aan olie- en gasbronnen konden ook de Algerijnse autoriteiten het zich veroorloven om de onrust in het land af te kopen. De regering besloot meer geld uit te trekken voor salarissen, voedselsubsidies en een speciale belastingsregeling voor startende ondernemers en beloofde daarnaast geld over te maken naar arme families in veertien geïsoleerde regio’s in het land.

In een poging om de onrust onder de bevolking te verminderen, vertrouwden regimes grotendeels op de loyaliteit van hun veiligheidstroepen. De meeste regimes reageerden meteen op brute wijze op aangekondigde massale protesten. Toen verschillende demonstranten in Saoedi-Arabië zich klaarmaakten voor de aangekondigde ‘Dag van de Woede’ op 11 maart 2011, besloot de Saoedische regering met een enorm machtsvertoon alle protesten in het hele land de kop in te drukken. De veiligheidstroepen toonden aan bereid te zijn te schieten op demonstranten en bleken voldoende opgeleid om massale gewelddadige reacties op vreedzame protesten te voorkomen.

Soldaat van het leger in Jordanië houdt betogers tegen die na het vrijdaggebed in Amman de straat op gingen. De opstelling van het leger is van groot belang gebleken voor het verloop van de opstanden in verschillende Arabische landen.

Ook in Syrië is de rol van het leger nog steeds van cruciaal belang. Doordat het veiligheidsapparaat sterk geïntegreerd is in het regime, is het haast niet mogelijk om de twee los te koppelen. Mensen verliezen hun baan als ze zich ontrekken aan de staatsrepressie, en het leger, net als het hele politieke systeem, is volledig georganiseerd rondom de alawitische elite. Voorlopig lijken de veiligheidstroepen nog steeds achter Assad te staan, ook al lopen langzaam steeds meer alawitische generaals over naar het Vrije Syrische Leger. Zo lang het leger Assad niet afvalt, is het onwaarschijnlijk dat hij snel zal worden afgezet.

Legitimiteit

Niet alle regimes worden door hun bevolking in gelijke mate gezien als bedreiging voor de toekomst van hun land. Vaak wordt onderscheid tussen monarchieën en republieken gemaakt. Monarchieën slagen er beter in dan republieken om de steun van de bevolking te behouden door een beroep te doen op hun koninklijke traditie, religieuze autoriteit of nationalisme.

De koninklijke families van Jordanië en Marokko claimen afstammelingen van de profeet Mohammed te zijn en daardoor het goddelijke recht te hebben om te regeren. Een andere monarchie die duidelijk legitimiteit claimt op basis van religie is het koningshuis van al-Saoed. Koning Abdullah wordt vaak aangeduid als ‘Bewaarder van de Twee Heilige Moskeeën’, verwijzend naar Mekka en Medina. Binnen de Saoedische staat is een actieve politieke rol weggelegd voor de ulama en de wetgevende macht is gebaseerd op de sharia. Al deze zaken maken oppositie tegen de staat een ingewikkelde en moeilijke onderneming, omdat het min of meer gelijk staat aan het uitdagen van de islam zelf.

Koningen kunnen hun machtspositie makkelijker legitimeren door zich te beroepen op traditie, religie en nationalisme, maar ook presidenten proberen een vanzelfsprekende positie in de geschiedenis van hun land te veroveren. Op dit billboard langs de Syrische snelweg tussen Damascus en Aleppo wordt president Assad afgebeeld tussen historische ruïnes in de woestijnen van Syrië.

Postrevolutionaire republieken zijn vaak kwetsbaarder. De presidenten van deze regimes doen zelden een beroep op ideologie en hebben geen ander doel dan het vergroten van hun eigen macht en autoriteit. Economische ontwikkeling wordt meestal alleen aangewend om de loyaliteit van de aanhang te kopen en patronagenetwerken te versterken. Het is dus geen toeval dat alle monarchen in de regio in staat zijn gebleken hun positie te handhaven, terwijl de presidenten in Tunesië, Egypte, Libië en Jemen het veld hebben moeten ruimen en Assad in Syrië onder extreme druk staat.

Voor een protestbeweging is het ook noodzakelijk om mensen uit alle lagen van de samenleving aan zich te binden. Het succes van de opstanden in Tunesië en Egypte kan mede worden verklaard aan de hand van het feit dat mensen uit alle sociale klassen in actie kwamen en hetzelfde doel voor ogen hadden. Verdeeldheid onder de oppositie geeft de regimes de kans om verschillen uit te buiten en scheidslijnen te versterken.

Vooral in Jordanië – maar ook in Saoedi-Arabië, Algerije en Syrië – speelden diepe breuklijnen binnen de oppositie een grote rol in het falen van de opstanden. Spanningen tussen mensen uit de Oostelijke Jordaanoever en de Palestijnse Jordaniërs, tussen islamisten en niet-islamisten en conflicten tussen tribale stammen gaven koning Abdullah een uitgelezen mogelijkheid om het verloop van de opstanden te manipuleren en de legitimiteit van de oppositie te ondermijnen.

Protesten in Bahrein bij het monument op de Parel Rotonde in Manama dat na het neerslaan van de demonstraties werd vernield. Het was het symbool van de Bahreinse hoop op vrijheid.

Buurlanden

Ondanks het feit dat Bahrein de grootste protesten kende in relatie tot de bevolkingsomvang, had ook hier de bevolking weinig kans. Het regime stond onder zware druk van de andere Golfstaten onder aanvoering van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Het democratische gedachtegoed dat langzaam voet aan de grond begon te krijgen, moest worden tegen gehouden.

Na een aantal weken van vreedzame protesten besloot de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC) in te grijpen. Op 14 maart 2011 trok Saoedi-Arabië een spreekwoordelijke streep in het zand tegen de opmars van de opstandelingen. Samen met de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar greep het militair in en na drie dagen werden de demonstranten uit Manama verjaagd. Het monument op de Parel Rotonde, dat diende als symbool van vrijheid voor het Bahreinse volk, werd door bulldozers vernield.

Zowel de Europese Unie en de Verenigde Staten leken meer bezorgd over mogelijke Iraanse invloed dan over het gebruik van dodelijk geweld door de Bahreinse regering. Volgens diplomaten uit Europa en de BRIC-groep kwam de steun van de GCC voor Veiligheidsraadresolutie 1973 over een no-fly zone boven Libië in ruil voor Amerikaanse stilte over de rol van Saoedi-Arabië in Bahrein.

Ook de situatie in Syrië wordt sterk beïnvloed door de internationale context. Het beleid van de internationale gemeenschap is erop gericht om Syrië zowel politiek als economisch te isoleren. Hoewel bijna elk land het geweld van Assad en het Vrije Syrische Leger veroordeelt, heeft internationale onenigheid er voorlopig toe geleid dat de Veiligheidsraad nog geen harde actie heeft ondernomen tegen het Assad-regime. De diplomatieke weg van Kofi Annan heeft ook niet het gewenste resultaat opgeleverd, en zo lang China en Rusland hard militair ingrijpen blijven blokkeren, behoudt Assad de ruimte om te doen en laten wat hij wil.

Waarnemer van de Verenigde Naties speelt verstoppertje met de tanks van president Assad in Syrië. De VN stuurden waarnemers naar Syrië om erop toe te zien dat alle partijen zich hielden aan het vredesplan dat met bemiddeling van Kofi Annan was opgesteld. Deze waarnemersmissie kwam ten einde op 16 augustus 2012 wegens het aanhoudende geweld.

Argusogen

Veel autoritaire leiders in de Arabische wereld zullen de ontwikkelingen in Tunesië en Egypte begin 2011 met argusogen hebben gevolgd. Toen bleek dat ook zij niet konden ontkomen aan de revolutionaire geest die zich van de regio had meester gemaakt, kozen ze voor de tegenaanval. Traditionele monarchieën zijn veerkrachtiger gebleken dan hun presidentiële tegenhangers. Doordat de legitimiteit van de monarchen vaak niet in twijfel werd getrokken, kwam het regime minder onder druk te staan.

Daarnaast hebben de veiligheidstroepen een cruciale rol gespeeld. Als het leger niet verdeeld is, niet aarzelt om op de menigte te schieten en voor zijn eigen overlevingskansen in grote mate afhankelijk is van het overleven van het regime – zoals het geval was in bijna alle Golfstaten en in Syrië – heeft de oppositie nauwelijks een kans.

Tevens is het belangrijk dat de oppositie niet verdeeld is. Het is noodzakelijk dat mensen van verschillende sociale en etnische afkomst op één lijn komen te staan, zodat het regime bepaalde scheidslijnen binnen de bevolking niet kan misbruiken om de beweging te versplinteren.

De regionale en internationale context is ook belangrijk. Bahrein is het beste voorbeeld van een land waar de opstanden door regionale bemoeienis duidelijk zijn gefrustreerd. Ook financiële en ‘morele’ steun van de internationale gemeenschap vergroot de overlevingskans van het regime.

De zittende dictators hebben vooral gebruik gemaakt van bekende tactieken om de onrust te verminderen. Het uitdelen van subsidies, uitspelen van sektarische verdeeldheid, het verhogen van salarissen en het aankondigen van hervormingen remden de revolutionaire hartstocht duidelijk af. Hoewel de mensen onmiskenbaar meer zelfvertrouwen hebben gekregen en nieuwe ‘hervormingen’ niet snel meer zullen accepteren, heeft het grootste gedeelte van de autoritaire regimes de storm doorstaan. Er zullen ongetwijfeld nieuwe rondes van protest komen, maar voorlopig staan de zittende regimes op punten voor.

Jort Statema is politicoloog. Hij studeerde onlangs af aan de Universiteit van Amsterdam op een onderwerp dat verwant is aan dit artikel. Deze bijdrage is gebaseerd op het hoofdstuk ’The Not-So-Domino Effect: Contagiousness and Its Limits’ uit From Resilience to Revolt: Making Sense of the Arab Spring, een rapport over de Arabische Lente, dat onlangs werd gepubliceerd door de Universiteit van Amsterdam.

Lees meer op Kennislink over de Arabische wereld:

Oeps: Onbekende tag `feed’ met attributen {"url"=>"https://www.nemokennislink.nl/kernwoorden/arabische-wereld/arabische-lente/index.atom?m=of", “max”=>"5", “detail”=>"minder"}

Zie ook:

Dit artikel is een publicatie van ZemZem.
© ZemZem, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 09 november 2012
Heb je gevonden wat je zocht?
We zijn onze zoekresultaten aan het verbeteren. Jouw antwoord helpt ons hierbij.