Hoe kijkt iemand die heel blij is? Of iemand die heel boos is? Waarschijnlijk zie je nu in gedachten duidelijke gezichtsuitdrukkingen voor je. Charles Darwin schreef al in zijn boek The expression of emotions in man and animals over het belang van gezichtsuitdrukkingen als communicatiemiddel. En hij wierp de theorie op dat deze uitdrukkingen een soort universele taal vormen. Oftewel, als jij als westerling oog in oog zou komen te staan met iemand die geïsoleerd is opgegroeid in de jungle van Nieuw-Guinea, en een van jullie zou bemoedigend lachen, dan zou de ander dit direct herkennen als een geruststellend teken.
De theorie van de universele gezichtsuitdrukkingen is een redelijk geaccepteerd idee binnen de moderne wetenschap. Toch komt er steeds meer bewijs dat de theorie niet helemaal klopt. In het blad PNAS staat deze week ook weer zo’n onderzoek dat het idee van universele uitdrukkingen in twijfel trekt.

De Schotse psychologe Rachael Jack vroeg zich af of blanke Europeanen en mensen uit Zuidoost-Azië emoties op dezelfde manier van iemands gezicht aflezen. Dus onderwierpen zij en enkele collega’s vijftien blanke studenten en vijftien Chinezen die recent naar Groot-Brittannië waren geëmigreerd aan een uitgebreide test. Een computerprogramma liet de deelnemers een reeks van maar liefst 4800 virtuele gezichten van verschillende etnische afkomst zien, waarbij de gelaatstrekken steeds een klein beetje anders waren. De deelnemende proefpersonen moesten bij elk van deze gezichten aangeven of ze meenden dat de uitdrukking blij, boos, verrast, bang, verdrietig of vol afgrijzen was.
De psychologen vonden duidelijke verschillen tussen de manier waarop de Britse studenten en de Chinezen de gezichten beoordeelde. Dat bepaalde gezichten uitdrukking gaven aan de emoties ‘blij’ of ‘verdrietig’, daar waren alle deelnemers het wel min of meer over eens. Maar de Chinese proefpersonen bleken, anders dan de Europese, veel minder duidelijk onderscheid te maken tussen de overige vier uitdrukkingen. Bovendien bleken zij op een andere manier naar de gezichten te kijken. De Aziatische proefpersonen keken, zodra er een gezicht op hun scherm verscheen, als eerste naar de uitdrukking van de ogen. Terwijl de Europese proefpersonen zich juist eerst op andere onderdelen van het gezicht richtten, zoals de stand van de mond.
Reden voor Jack om te concluderen dat mensen van verschillende uithoeken van de aarde toch niet helemaal op dezelfde manier naar gezichtsuitdrukkingen kijken. En daarom hoogstwaarschijnlijk ook niet precies dezelfde gezichten trekken als ze een emotie willen overbrengen aan een ander.