Je leest:

Toen de koekjestrommel de fruitschaal verdrong …

Toen de koekjestrommel de fruitschaal verdrong …

Auteur: | 20 april 2006

Steeds meer mensen zijn te zwaar. In de wetenschap worden twee verklaringen gehanteerd voor overgewicht: het is genetisch of het komt door een gebrek aan wilskracht en zelfdiscipline. Ramona Guerrieri oppert een derde mogelijkheid. Het enorme aanbod en verscheidenheid van zoet en vet voedsel heeft onze omgeving toxisch gemaakt.

De prevalentie van overgewicht en obesitas in Nederland neemt toe. Vier op tien Nederlanders hebben reeds last van gewichtsproblemen. Omgevingsfactoren zijn het best geschikt om de recente obesitasepidemie te verklaren. Onze genen zijn namelijk niet veranderd in vijfentwintig jaar, maar de omgeving wel. Maar wat is er dan precies veranderd? En hoe dragen die veranderingen bij tot gewichtsproblemen? Belangrijker nog: hoe kunnen we deze kennis gebruiken om gewichtsproblemen te bestrijden?

Het is u waarschijnlijk niet ontgaan: de immense publiciteit rond de documentaire “Supersize Me” waarin de Amerikaan Morgan Spurlock de confrontatie aangaat met de grootste fastfood fabrikant ter wereld: Mc Donalds. Hij houdt de fastfood gigant mede verantwoordelijk voor de obesitas epidemie waar de Verenigde Staten, meer dan elk ander land ter wereld, mee kampt. In de Verenigde Staten leidt 65% van de bevolking aan overgewicht of zelfs aan obesitas.

Ook in Nederland is overgewicht en obesitas geen “ver-van-ons-bed” kwestie meer: ongeveer 33% van de Nederlanders tussen 20 en 59 jaar kampt met overgewicht en 9% lijdt zelfs aan obesitas. Meer dan vier op tien Nederlanders zijn dus te zwaar. Als deze trend doorzet, zullen de ziektekosten die gepaard gaan met secundaire aandoeningen van gewichtsproblemen zoals verhoogde bloeddruk, type 2 diabetes en bepaalde kankers de pan uit rijzen.

‘Super-size me’: Is McDonalds mede verantwoordelijk voor de obesitas epidemie in de Verenigde Staten? Daar is 65% van de bevolking te zwaar. In Nederland wegen vier op de tien mensen te veel.

In de hoop een ware epidemie te vermijden, tiert het onderzoek naar ontstaansfactoren van overgewicht en obesitas welig. Hoewel dit onderzoek resulteert in een veelheid van mogelijke factoren, krijgt vooral genetica veel aandacht vergeleken met de omgeving. Een voorbeeld: “Science” en “Nature”, twee vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften, hebben beide een speciale sectie aan het obesitasprobleem gewijd. Gezamenlijk telden de speciale secties twaalf artikelen. Daarvan besteedde er slechts één aandacht aan omgevingsfactoren als mogelijke oorzaak van de huidige obesitasepidemie. Hetzelfde geldt voor andere wetenschappelijke tijdschriften. De termen “obesity + environment” leveren in de zoekprogramma’s “Medline” en “Psychinfo” 1732 artikelen op. De zoektermen “obesity + genetics” geven 10226 hits. Met andere woorden, er zijn ongeveer zes keer meer artikelen die over genetica gaan vergeleken met artikelen over de omgeving.

Het genetisch onderzoek naar obesitas is tweeledig. Ten eerste is er het onderzoek naar genetische defecten die obesitas tot gevolg hebben. Dit soort onderzoek is zeker nuttig voor mensen wier obesitas voortkomt uit medische oorzaken. Dit aantal is echter beperkt. Prader-Willi, het meest voorkomende obesitassyndroom, treft bijvoorbeeld 0,002% van de populatie. Het is duidelijk dat dit soort onderzoek weinig kan bijdragen aan oplossingen voor de recente epidemie van gewichtsproblemen. Ten tweede is er het erfelijkheidsonderzoek dat via tweelingenstudies bepaalt in hoeverre onze hoeveelheid lichaamsvet erfelijk is. In de literatuur vermeldt men erfelijkheden tot een indrukwekkende negentig procent. Het lijkt dan alsof de omgeving slechts tien procent bijdraagt aan het gewicht van iemand.

Maar dit is niet zo. De tweelingenstudies worden namelijk bijna uitsluitend in Westerse landen uitgevoerd. Als men het heeft over identieke tweelingen die apart zijn opgevoed, dan zijn beide leden van de tweeling dus wel nog in een Westerse voedselomgeving opgevoed. Op deze manier is de invloed van de Westerse voedselomgeving bij iedereen aanwezig en bij iedereen even groot. De invloed ervan kan dus door middel van dit soort onderzoeken niet worden vastgesteld. Dit probleem is niet onbekend bij onderzoekers en wordt ook wel “Restriction of Range” genoemd. Spijtig genoeg krijgt dit probleem te weinig aandacht en de hoge erfelijkheidscoëfficiënten teveel. Zo wordt de indruk gewekt dat onze Body Mass Index vooral erfelijk is en dat we de oorzaak van gewichtsproblemen dus ook vooral in onze genen moeten zoeken. Dit terwijl het plausibeler is dat de oorzaak van de huidige obesitasepidemie ligt bij een veranderde omgeving. Vijftig of honderd jaar geleden was de erfelijkheid van de hoeveelheid lichaamsvet even sterk als nu, maar toen kampten we niet in deze mate met gewichtsproblemen. Over het algemeen geldt: onze genen zijn niet anders, maar onze omgeving is tijdens de laatste vijfentwintig jaar zodanig veranderd dat we sneller dik worden.

Onze genen zijn niet anders, maar onze omgeving is tijdens de laatste vijfentwintig jaar zodanig veranderd dat we sneller dik worden. Vooral vet en/of zoet eten maakt een enorme opmars: dit soort eten is gevarieerder en gemakkelijker beschikbaar dan ooit.

We worden voortdurend geconfronteerd met – reclameboodschappen voor – smakelijk eten. Dat wekt eetlust op. Eetlust is niet hetzelfde als honger. Honger is een motivatie om te eten die voortkomt uit de nood om uitgeputte energiereserves aan te vullen. Honger is dus een puur homeostatisch mechanisme: het houdt de balans tussen energie die binnenkomt in het lichaam via de voeding en energie die het lichaam verlaat via de stofwisseling, lichaamswarmte en fysieke activiteit. Eetlust daarentegen ontstaat niet uit een nood aan energie, maar wordt opgewekt door de confrontatie met smakelijk eten. Door de manier waarop mensen in elkaar zitten, is eetlust gemakkelijk op te wekken. U kunt zich voorstellen dat het voor onze prehistorische voorgangers voordelig was als ze konden eten wanneer ze geconfronteerd werden met voedsel zonder dat ze honger hadden. Het was een kwestie van reserves aanleggen om magere tijden te overleven. In onze huidige omgeving wordt deze vroegere deugd een zonde. Wat is er eigenlijk precies veranderd in onze omgeving? En welke aspecten van deze veranderde omgeving vergroten de kans op overgewicht en obesitas? Beide vragen zijn onderzocht.

Veranderingen in onze omgeving

De kwaliteit en beschikbaarheid van voedsel is door de tijd heen toegenomen zonder dat daar een obesitasepidemie mee gepaard ging. De laatste vijfentwintig jaar is er echter iets bijzonders aan de hand met onze omgeving: ze is toxisch geworden. Dat betekent dat vooral vet en/of zoet eten een enorme opmars maakt: dit soort eten is gevarieerder en gemakkelijker beschikbaar dan ooit. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat het aantal snacks, snoep, koekjes en cakes die op de voedselmarkt geïntroduceerd worden disproportioneel toenemen ten opzichte van beschikbare groenten en fruit. Bovendien worden fastfood en zoute snacks aangeboden in grotere porties – twee tot vijf keer zo groot – vergeleken met vroeger. Hetzelfde geldt voor de portiegroottes van frisdrank: deze nemen toe terwijl gezonde alternatieven zoals melk in kleinere porties worden aangeboden. Daarbij komt nog dat een dieet van vet en zoet voedsel goedkoper is dan het voedsel dat aangeraden wordt: mager vlees, vis, verse groenten en fruit. In vet en zoet voedsel zitten met andere woorden meer kilocalorieën per gram en de prijs per kilocalorie is aanzienlijk lager vergeleken met gezonde alternatieven.

Het aantal snacks, snoep, koekjes en cakes die op de voedselmarkt geïntroduceerd worden is disproportioneel toegenomen ten opzichte van beschikbare groenten en fruit (bron: (McCrory et al., 1999)

Samengevat is de omgeving tijdens de laatste vijfentwintig jaar drastisch veranderd: vet en zoet eten is gevarieerder, beschikbaarder en goedkoper dan ooit. Doordat we er meer mee geconfronteerd worden, maakt dit soort voedsel een groter deel uit van ons dieet dan gezond is. Onderzoekers waarschuwen dat de beschikbaarheid van en aandacht voor gezond voedsel dringend moet toenemen als we de huidige trend in eetgewoonten willen tegengaan.

De veranderde omgeving en de kans op overgewicht en obesitas

De bewering dat de omgeving een belangrijke rol speelt in de huidige obesitasepidemie – of in eender welk ander probleem – lokt steevast sceptische reacties en kritische opmerkingen uit. Men is toch zelf verantwoordelijk voor wat men eet en hoeveel men daarvan eet!? De resultaten van laboratoriumstudies stroken jammer genoeg niet met die overtuiging. Deelnemers eten – meestal onbewust – meer wanneer het voedsel gevarieerder of toegankelijker is of wanneer ze grotere porties krijgen aangeboden vergeleken met controlegroepen.

Deelnemers aan een experiment aten meer van pasta in verschillende vormen dan van pasta in slechts één vorm. In negen van de 10 experimenten die voedselinname rapporteerden bleek een positief effect van variatie op voedselinname.

Deelnemers aten bijvoorbeeld meer ijs in het lab wanneer ze drie smaken aangeboden kregen vergeleken met enkel hun favoriete smaak. Voor variatie in structuur vond men hetzelfde als voor variatie in smaak: deelnemers aten meer van pasta in verschillende vormen dan van pasta in slechts één vorm. Het effect van variatie in smaak en/of structuur op voedselinname is vrij betrouwbaar. In een overzichtsartikel vond men in negen van de 10 experimenten die voedselinname rapporteerden een positief effect van variatie op voedselinname. In deze experimenten gebruikte men allerlei soorten voedsel: van yoghurt en boterhammen tot cheeseburgers en pizza.

Het mechanisme dat volgens onderzoekers achter dit effect schuilt, heet “sensorisch specifieke verzadiging”. Het principe is vrij eenvoudig. Stel je laat deelnemers beoordelen hoe aangenaam ze twee soorten voedsel vinden: voedsel waarvan ze net ervoor gegeten hebben en voedsel waarvan ze helemaal niet gegeten hebben. Sensorisch specifieke verzadiging zit hem erin dat deelnemers het voedsel dat ze net voor de beoordeling gegeten hebben als minder aangenaam beoordelen dan het voedsel dat ze niet gegeten hebben. Zelfs bij dieren vindt men dat neuronen die niet meer reageren op gegeten voedsel wel nog reageren op niet-gegeten voedsel. Door dit mechanisme heb je bijvoorbeeld helemaal genoeg van chips, maar kun je wel nog een paar dropjes op.

Variatie zou wel eens een variabele kunnen zijn die een belangrijke rol speelt in de toxische omgeving. Onderzoekers vinden namelijk een associatie tussen variatie in het dieet en de vetmassa van de deelnemer. Een grotere variëteit in zoetigheden en snacks hangt samen met een grotere vetmassa terwijl een grotere variëteit in groenten geassocieerd is met een kleinere vetmassa. Volgens een ander onderzoek bleek dat succesvolle lijners minder variëteit brengen in zowel gezond als ongezond voedsel vergeleken met minder succesvolle lijners. Dat variatie een belangrijk aspect is van de toxische omgeving is zeker. Door de gemengde resultaten is echter meer onderzoek nodig naar de precieze relatie tussen variatie in gezond en ongezond voedsel, obesitas en succesvol lijnen.

Naast variatie heeft ook de manipulatie van de portiegrootte een effect op voedselinname. Bioscoopgangers aten bijvoorbeeld gemiddeld 53% meer popcorn wanneer ze een zak van 240 gram kregen in plaats van een zak die maar half zoveel popcorn bevatte. Het meest verbazingwekkende was dat mensen die aangaven dat ze de popcorn niet zo lekker vonden zich evenveel lieten beïnvloeden door een grotere portie als de mensen die de popcorn wel lekker vonden.

Mensen eten – meestal onbewust – meer wanneer ze grotere porties krijgen aangeboden. Bioscoopgangers aten bijvoorbeeld gemiddeld 53% meer popcorn wanneer ze een zak van 240 gram kregen in plaats van een zak die maar half zoveel popcorn bevatte.

Het effect van portiegrootte wordt niet beperkt tot snacks. In een restaurant werd 43% meer van een pastagerecht gegeten op dagen wanneer men porties van 377gram serveerde vergeleken met dagen wanneer men de standaardportie van 248 gram serveerde. In een minder naturalistisch onderzoek aten deelnemers vijf dagen achter elkaar een snack in de namiddag en later avondeten in het lab. Als snack kregen ze een pakje chips van 28, 42, 85, 128 of 170 gram. Resultaat was dat de hoeveelheid die men at van de snack significant toenam met de grootte van het pakje. Een belangrijke vraag was of deelnemers ervoor zouden compenseren dat ze meer chips gegeten hadden en dus minder van het avondeten zouden eten. Dat was echter niet het geval. Integendeel, ze aten nog meer van het avondeten. Ook in een ander onderzoek waar het aangeboden voedsel twee dagen lang in vergrote porties geserveerd werd, vond men geen bewijs voor compensatie, maar eerder het omgekeerde.

Voedsel gemakkelijker beschikbaar stellen door het vergroten van de portie heeft dus blijkbaar een stijging van voedselinname tot gevolg. Dit effect is niet alleen gevonden met snacks, maar ook met reguliere maaltijden. Bovendien doet het effect zich zelfs voor wanneer mensen het voedsel niet eens speciaal prefereren. Daarbij komt nog eens dat mensen niet compenseren voor de extra voedselinname tijdens daaropvolgende maaltijden. Hoe komt het eigenlijk dat de portiegrootte van voedsel onze inname zo sterk beïnvloedt? We hebben redenen om aan te nemen dat we calorieën tellen met onze ogen en niet met onze maag. Anders gezegd: visuele aanwijzingen lijken soms belangrijker te zijn dan verzadigingssignalen vanuit de maag bij het bepalen van de hoeveelheid die men eet.

In een studie waar deelnemers soep te eten kregen uit gewone kommen of uit kommen die door een ingenieus systeem onopvallend werden bijgevuld tijdens het eten, at de tweede groep 73% meer dan de eerste groep. Ondanks het feit dat de tweede groep veel meer gegeten had dan de eerste voelden deze deelnemers zich niet voller en schatten ze de hoeveelheid die ze gegeten hadden niet groter in dan de eerste groep.

We hebben redenen om aan te nemen dat we calorieën tellen met onze ogen en niet met onze maag. In een studie waar deelnemers soep te eten kregen uit gewone kommen of uit kommen die door een ingenieus systeem onopvallend werden bijgevuld tijdens het eten, at de tweede groep 73% meer dan de eerste groep.

Het vergroten van de portie die men aanbiedt is één manier om voedsel gemakkelijker beschikbaar te maken. Men kan echter ook de toegankelijkheid van het voedsel vergemakkelijken. Dat deden onderzoekers Painter, Wansink en Hieggelke. Zij plaatsten een doos met chocolaatjes op één van drie plaatsen: boven op het bureau van de deelnemers, in de lade van het bureau of op een rek die twee meter van het bureau verwijderd was. In de eerste conditie waren de chocolaatjes zowel goed zichtbaar als gemakkelijk toegankelijk terwijl ze in de tweede conditie enkel gemakkelijk toegankelijk waren en in de derde conditie enkel goed zichtbaar. Drie weken lang werd bijgehouden hoeveel chocolaatjes de deelnemers per dag aten. Op de dagen wanneer de chocolaatjes zowel zichtbaar als toegankelijk waren, werden er gemiddeld 8,6 gegeten. Wanneer de chocolaatjes alleen gemakkelijk toegankelijk waren, at men er gemiddeld 5,7. Wanneer ze echter enkel goed zichtbaar waren, at men slechts 1,1 chocolaatjes.

Toegankelijkheid en, in mindere mate, zichtbaarheid van voedsel dragen dus bij tot een grotere inname van dat voedsel. In onze toxische omgeving waar vooral vet en zoet voedsel zichtbaar en gemakkelijk toegankelijk zijn, draagt dit gegeven bij aan het obesitasprobleem. Het zou echter ook een belangrijk onderdeel van de oplossing van dat probleem kunnen vormen. Men vindt bijvoorbeeld voor kinderen dat de toegankelijkheid van fruit, fruitsappen en groenten de consumptie ervan voorspelt. Dit geldt vooral voor de kinderen die van nature uit niet zo’n voorkeur voor groenten en fruit hebben. Voor die kinderen is het niet alleen belangrijk dat fruit en groenten in huis zijn. Het gezonde voedsel in huis moet nog gemakkelijker toegankelijk gemaakt worden door ervoor te zorgen dat het hapklaar is. Als men bijvoorbeeld een ananas in de koelkast legt, zal het kind er niet snel van eten. Een kom met hapklare stukjes ananas zal het kind echter wel aansporen om ervan te eten.

In onze toxische omgeving waar vooral vet en zoet voedsel zichtbaar en gemakkelijk toegankelijk zijn, draagt dit gegeven bij aan het obesitasprobleem. Daarom is het niet alleen belangrijk dat fruit en groenten in huis zijn. Het gezonde voedsel in huis moet nog gemakkelijker toegankelijk gemaakt worden door ervoor te zorgen dat het hapklaar is.

Samengevat blijkt uit laboratoriumstudies naar eetgedrag dat deelnemers meer voedsel consumeren wanneer het voedsel gevarieerd is, wanneer het aangeboden wordt in grote porties en wanneer het voedsel gemakkelijker toegankelijk gemaakt wordt. Dit zijn drie omgevingsfactoren die in de huidige toxische omgeving vooral gelden voor vet en zoet voedsel. Nog zorgwekkender is dat men zich blijkbaar niet bewust is van deze invloeden en dat men zich ook niet meer verzadigd voelt na een grotere voedselinname. Bovendien moet men het voedsel dat men aangeboden krijgt niet eens speciaal lekker vinden om beïnvloed te worden door bepaalde omgevingsfactoren.

Conclusie

De moraal van het verhaal dat Morgan Spurlock in “Super Size Me” vertelt, is zeker de moeite waard. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar menselijk eetgedrag leiden tot een zeer gelijkaardige conclusie. Het voedsel dat in grote porties aangeboden wordt en dat het meest gevarieerd en het gemakkelijkst toegankelijk is, wordt het meest geconsumeerd. In de huidige omgeving zijn dat vette en zoete voedingswaren. Doordat mensen zich niet bewust zijn van deze invloeden en doordat ze niet goed kunnen inschatten wanneer ze verzadigd zijn, overeten ze zich voortdurend in ongezond voedsel. Daardoor krijgen ze veel meer energie binnen dan nodig en worden ze snel te dik.

De bewering is niet dat het uitsluitend de omgeving is die bepaalt wat we eten en hoeveel. Er zijn aanwijzingen dat individuen met bepaalde persoonlijkheidskenmerken nog moeilijker kunnen weerstaan aan smakelijk voedsel. Met andere woorden, de invloed van de omgeving kan nog schadelijker zijn als deze interacteert met een bepaald persoonlijkheidskenmerk zoals verminderde wilskracht. Het is echter wel belangrijk om te beseffen dat de omgeving een aanzienlijke rol speelt in ons eetgedrag. Deze factor verdient de nodige erkenning en aandacht van zowel de wetenschap als de overheid.

In de wetenschap zijn er twee globale verklaringen voor het ontstaan van obesitas die elkaars tegenpool zijn. Aan de ene kant wordt beweerd dat gewichtsproblemen ontstaan door een fundamenteel gebrek aan wilskracht en zelfdiscipline. Met andere woorden, als je dik wordt, is dat je eigen schuld. Aan de andere kant staat de bewering dat de hoeveelheid lichaamsvet door biologische factoren bepaald wordt en dat we daar zelf geen grip op hebben. Het wordt tijd dat we daar een derde verklaring aan toevoegen. Obesitas ontstaat doordat de omgeving toxisch is. Die omgeving wekt eetlust op en dat zorgt voor de consumptie van onnodige calorieën wat uiteindelijk leidt tot gewichtsproblemen.

Is te dik zijn je eigen schuld, de schuld van de genen of ligt het aan de omgeving? Voor het laatste lijkt een hoop bewijs te zijn. Dit is hoopvol, want als we gezond voedsel onder de aandacht brengen door het in grotere porties aan te bieden, door het gevarieerder te maken en gemakkelijker toegankelijk, dan kunnen we de huidige trend in eetgewoonten misschien stoppen of zelfs omkeren.

Als we de huidige obesitasepidemie door deze bril bekijken, wordt de toekomst rooskleuriger en eenvoudiger. Gedaan met lange en dure zoektochten naar medicijnen die slechts zolang werken als je ze inneemt. Gedaan ook met strenge diëten waarna je toch weer bijkomt. Je kunt immers moeilijk “vaker nee zeggen” of “je niet dik maken” als achter iedere hoek een verse Luikse wafel of een sappige hamburger loert. Dat wordt misschien gemakkelijker als we de omgeving veranderen. Als we gezond voedsel onder de aandacht brengen door het in grotere porties aan te bieden, door het gevarieerder te maken en gemakkelijker toegankelijk, dan kunnen we de huidige trend in eetgewoonten misschien stoppen of zelfs omkeren.

Eén onderzoek is alvast hoopgevend. Wetenschapper Roefs en collega’s lieten hun deelnemers één van twee taken uitvoeren. In de restaurantgroep stelden de deelnemers zich in de plaats van een chefkok die een menu samenstelde voor een bruiloft. In de gezondheidsgroep daarentegen kreeg men informatie over gezonde voedingsgewoonten en men stelde een gezond menu samen. Hierna werd gemeten aan welk soort voedsel de deelnemers de voorkeur gaven. Merk op dat die meting gebeurde in een zeer vroeg stadium van de cognitieve verwerking om stereotiepe reacties en sociale wenselijkheidproblemen te omzeilen. Het onderzoek wees uit dat de deelnemers in de restaurantconditie de voorkeur gaven aan vet voedsel. De gezondheidsgroep prefereerde echter juist de gezonde voedingswaren.

Door deelnemers in een andere context te plaatsen en de aandacht te vestigen op gezondheidsaspecten van voeding, zijn deze onderzoekers er dus in geslaagd om de voorkeur voor vet voedsel om te buigen naar een voorkeur voor gezonde voedingswaren. Natuurlijk is de weg van het lab naar de buitenwereld lang en moeilijk en is er behoefte aan meer onderzoek. Toch is het belangrijk nieuws dat we mogelijk een effectieve strategie te pakken hebben in de strijd tegen gewichtsproblemen.

De fruitschaal moet terug: interventies die de voedselomgeving aanpassen effectiever zijn dan klassieke dieetprogramma’s als het aankomt op gewichtsverlies en –behoud.

Tot nu toe wijst onderzoek uit dat interventies die de voedselomgeving aanpassen effectiever zijn dan klassieke dieetprogramma’s als het aankomt op gewichtsverlies en –behoud. De overheid moet dus zeker niet terugdeinzen voor initiatieven zoals het weren van frisdranken uit scholen. Dit soort maatregelen zouden het begin van het einde van de gewichtsproblemen in Nederland kunnen betekenen.

Drs. R. Guerrieri is als promovendus bij de Capaciteitsgroep Experimentele Psychologie verbonden aan de Universiteit Maastricht

Dit artikel is een publicatie van De Psycholoog.
© De Psycholoog, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 20 april 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.