Hoe komen we aan onze taal? Dat is een fascinerende vraag, waar tot nu toe gek genoeg maar weinig onderzoek naar is verricht. “In het huidige debat over taalevolutie gaat het veel meer over structuur dan over betekenis”, legt Schouwstra uit. Volgens de promovenda heeft dat alles te maken met de Chomskyaanse benadering van taal, die binnen de taalwetenschap nog altijd vrij dominant is. “Elke dag als ik naar mijn werkplek ga, loop ik onder een groot portret van Chomsky door”, zegt Schouwstra lachend: “Dat is al veelzeggend.”
Mysterieus verhaal
Chomsky gaat ervan uit dat mensen beschikken over een aangeboren taalvermogen, waardoor ze in staat zijn om ingewikkelde zinsstructuren te maken. Een essentiële stap in het onstaan van taal is volgens Chomsky recursie. Recursie staat ook wel bekend als het Droste-effect: het cacaobusje met daarop een vrouw met een dienblad, met daarop weer hetzelfde cacaobusje met dezelfde vrouw etcetera. Door recursie is het mogelijk dat we zinnen alsmaar uit kunnen breiden tot langere zinnen door het gebruik van bijzinnen. Zo kunnen tamelijk ingewikkelde zinnen ontstaan als: Jan zei dat Piet zei dat Klaas zei dat Marie zei dat haar hond dood was.

Dit vermogen om ingewikkelde zinnen te maken is volgens Chomsky dus aangeboren. “Mijn voornaamste probleem met Chomsky is dat het ontstaan van taal nog steeds een mysterieus verhaal blijft”, aldus Schouwstra: “Mijn onderzoek laat zien dat je het ontstaan van taal ook op een heel plausibele manier als een graduele ontwikkeling kunt verklaren. De uitkomsten van mijn experimenten wijzen op een beginstadium van taal waarin betekenis een grote rol speelde bij het vormen van zinnen. In een volgend stadium ontstaan dan de regelmatige taalsystemen zoals we die nu kennen.”
Filosofische invalshoek
Labexperimenten naar het ontstaan van taal zoals Schouwstra uitvoerde zijn vrij nieuw binnen de taalwetenschap. Ze bouwen voort op het experimentele onderzoek van onder andere Susan Goldin-Meadow (Universiteit van Chicago). Zij liet zien dat proefpersonen die plaatjes moeten uitleggen met behulp van gebaren, dus zonder te spreken, vrij consistent kiezen voor eenzelfde zinsvolgorde, namelijk: onderwerp-lijdend voorwerp-werkwoord (Eng.: subject-object-verb, oftwel: SOV). Een plaatje waarop een man een bal gooit wordt dus steevast uitgebeeld in de volgorde man-bal-gooien. Deze volgorde zou dus veel meer ingegeven moeten zijn door de representatie van de afbeelding in ons hoofd dan door de zinsstructuren in onze moedertaal.

Ook het onderzoek van Schouwstra bouwt hierop voort. Toch koos zij in haar experiment voor een iets andere benadering. Ze confronteerde de proefpersonen niet alleen met zinnen van het type ‘man gooit bal’ maar ook met abstractere zinnen, van het type ‘man zoekt bal’. “Dat ik dit onderscheid heb gemaakt, komt door mijn filosofische achtergrond. Ik bedacht me dat het lijdend voorwerp heel verschillende rollen kan hebben: soms maakt het object een beweging in de ruimte, zoals bij ‘man gooit bal’, maar soms is het object helemaal niet zichtbaar, zoals bij ‘man zoekt bal’. In de filosofie is het overigens heel gebruikelijk om een onderscheid te maken tussen zogenaamde extensionele (‘man gooit bal’) en intensionele gebeurtenissen (‘man zoekt bal’).”
Op basis van het onderzoek van Goldin-Meadow, voorspelde de promovenda dat deze twee typen zinnen ook verschillende woordvolgordes zouden opleveren. “De verwachting was dat objecten die concreet of aanwijsbaar zijn vooraan in een uiting genoemd worden, zoals in man-bal-gooien (SOV), en dingen die abstract en niet aanwijsbaar zijn juist later, zoals de bal in man-zoeken-bal (SVO).”
Communicatie in het lab
Aan het experiment deden 40 proefpersonen mee, waaronder 20 Nederlanders en 20 Turken. Er werd bewust gekozen voor moedertaalsprekers van het Nederlands en het Turks, omdat deze twee talen een verschillende zinsvolgorde hebben: het Nederlands heeft SVO (Ik lees een boek ), het Turks SOV (Ik een boek lees). De proefpersonen kregen plaatjes te zien van gebeurtenissen, die ze in gebaren moesten uitbeelden.
De proefpersonen gedroegen zich precies zoals Schouwstra voorspeld had: bij extensionele gebeurtenissen gebruikte de meerderheid van de proefpersonen de volgorde man-bal-gooien maar bij intensionele gebeurtenissen gebruikten ze de volgorde man-zoeken-bal. Dit gold zowel voor de Turkse moedertaalsprekers als de Nederlandse moedertaalsprekers. Bij het type ‘gooien’ moesten de Nederlanders dus afwijken van de zinsvolgorde in hun moedertaal; de Turken moesten juist afwijken bij het type ‘zoeken’. Schouwstra: “De experimenten werden voornamelijk uitgevoerd door masterstudenten. Omdat de uitkomsten zo nauwkeurig overeenkwamen met de hypothese, zeiden ze: het lijkt wel of we ze geheime instructies hebben gegeven.”

De uitkomsten werden ook nog eens getoetst in een vervolgexperiment, waarbij opnieuw 40 Nederlandse en 40 Turkse proefpersonen deelnamen. Zij kregen filmpjes te zien waarin situaties werden uitgebeeld (zie boven), waarbij de ene keer een SOV-volgorde en de andere keer een SVO-volgorde gebruikt werd. Dit experiment liet eenzelfde uitkomst zien: de SOV-volgorde (man-bal-gooien) werd geïnterpreteerd als een extensionele gebeurtenis, de SVO-volgorde (man-gooien-bal) als een intensionele gebeurtenis.
Na haar promotie op 30 november wil Schouwstra graag verder met vervolgonderzoek: “Ik ben hard bezig om de laatste subsidieaanvragen af te ronden. Een van de vragen die ik in een vervolgstudie zou willen onderzoeken is: Hoe kom je na een beginstadium van op betekenis gebaseerde taalstructuur uit bij de huidige zinsvolgordes die bestaan in talen?”
Lees ook op Kennislink:
- Wat is de natuurlijke woordvolgorde? (over het onderzoek van Susan Goldin-Meadow)
- Woordvolgorde in het Esperanto