Naar de content

Taal leren met een oorlogstrauma

istock, FatCamera

Oorlogstrauma kan negatieve invloed hebben op het leren van een nieuwe taal. Onderzoek bij Oekraïense kinderen in Nederland laat zien dat ondersteuning van de moedertaal belangrijk is.

7 maart 2025

Stel je voor: je bent 8, en in je land breekt oorlog uit. Je vlucht met je gezin naar Nederland, en komt terecht in een speciale klas op de basisschool. Daar moet je snel Nederlands leren, zodat je verder kunt gaan met leren waar je gebleven was – en dat terwijl alles anders is dan je gewend was, en je nachtmerries hebt over de oorlog.

Dit is de situatie van kinderen in Nederland die gevlucht zijn. In 2022 kwam er een grote groep van deze kinderen vanuit Oekraïne naar Nederland. Verschillende onderzoekers bekijken hoe het met ze gaat: lukt het met Nederlands leren, en wat is de invloed van hun traumatische ervaringen op dat proces? Hoe kun je als leraar goed omgaan met deze leerlingen?

Uit hun stekker

“Twee leerlingen uit Somalië. Een meisje uit Eritrea. Afghanistan, twee uit Irak. Een paar uit Syrië. Jemen. Ja, dat was ‘m.” Frederique Braakman beschrijft haar klas, waaraan ze creatieve vorming geeft en ‘leren leren’. Dat is nodig, want ondanks dat deze leerlingen tussen de 15 en de 18 zijn, hebben ze nauwelijks op school gezeten – bijvoorbeeld doordat er door oorlog geen onderwijs was in hun herkomstland. 

Sommige van deze kinderen zijn net in Nederland aangekomen, anderen al iets langer geleden – na gemiddeld 2 jaar stromen ze door naar ander onderwijs. “Sommigen kunnen in hun eigen taal lezen en schrijven, maar lang niet altijd. En ze hebben weinig schoolse vaardigheden. Dat is heel basaal: sommigen hebben nog nooit geknipt of getekend. Ze weten ook helemaal niet wat er wordt verwacht op een school.”

Braakman weet dat veel van haar leerlingen vreselijke dingen hebben meegemaakt. “Leerlingen gaan wel eens plotseling helemaal uit hun stekker. Of ik merk dat iemand heel afwezig is of veel slaapt in de klas. Andere kinderen zijn erg teruggetrokken en verlegen. Je kunt niet altijd aan zulke symptomen zien of het nou om trauma gaat of niet. Maar in een klas als deze is de kans groot dat ze bijna allemaal een trauma hebben.”

Emoties

Ook onder Oekraïense kinderen, die drie jaar geleden naar Nederland kwamen, komt trauma meer voor dan gemiddeld. Dat vertelt taalkundige Mirjam Broersma, die de taal- en communicatie- vaardigheden van deze kinderen onderzoekt. “Bij mensen met traumaklachten werkt het geheugen minder goed, en het gaat sociaal-emotioneel slechter met ze. Ik vermoed dat dat allebei invloed heeft op je vermogen om een taal te leren.” 

We zien dat mensen met een ernstiger trauma minder goed zijn in het leren van Nederlandse woorden, en in het herkennen van emoties in het Nederlands

— taalkundige Mirjam Broersma

Hoe goed je vervolgens in die nieuwe taal wordt, hangt ook nog van andere zaken af, legt Broersma uit: “Leeftijd, talenknobbel, maar ook hoeveel contact je hebt met mensen die de taal spreken. Dat is een tweerichtingseffect, want mensen met traumaklachten gaan minder makkelijk sociale contacten aan, en mensen met veel contacten komen makkelijker over hun traumasymptomen heen.”

Het onderzoek loopt nog maar net, maar de eerste resultaten bevestigen Broersma’s vermoeden dat trauma flinke gevolgen heeft voor taalverwerving. “We zien dat mensen met een ernstiger trauma minder goed zijn in het leren van Nederlandse woorden, en in het herkennen van emoties in het Nederlands. Dat heeft met sociale integratie te maken. Kinderen met minder trauma weten al best wat van die emoties, omdat ze dat buiten het lab al hebben geleerd in hun contact met Nederlanders.”

Gelukkig

Ook taalwetenschapster Elena Tribushinina doet onderzoek naar Oekraïense kinderen. Ze bestudeert de effecten van de verschillende onderwijsvormen die de leerlingen gevolgd hebben, en de talen die daarbij gebruikt zijn. “Er waren verschillende paden,” vertelt Tribushinina. “Sommige kinderen, vooral in middelbareschoolleeftijd, zijn in Nederland op een speciale taalschool beland, samen met andere Oekraïense kinderen. Basisschoolleerlingen kwamen vaker in een aparte taalklas op een reguliere school terecht. Die kwamen dus sneller in contact met Nederlandse leeftijdgenoten. Tot slot waren er ook nog kinderen die gelijk in een gewone Nederlandse klas startten.”

Met kinderen die ondersteuning hebben gekregen in hun thuistaal, bijvoorbeeld van een Oekraïense docent, gaat het nu gemiddeld beter. Voor het welzijn van kinderen is het dus goed als ze hun moedertaal horen. Maar voor het leren van Nederlands ligt dat anders. “Kinderen die in het begin alleen Oekraïense medeleerlingen hadden, spreken slechter Nederlands dan kinderen die meteen Nederlandse klasgenootjes hadden,” vertelt Tribushinina. Terwijl goed Nederlands spreken belangrijk is: “We vonden een heel sterke relatie tussen welzijn en Nederlandse taalvaardigheid. Dat gaat denk ik twee kanten op: kinderen die gelukkig zijn, leren sneller. En als je goed Nederlands kunt en goed geïntegreerd bent, dan voel je je gelukkiger in Nederland.”

Creatieve vorming in de klas van Frederique Braakman

Frederique Braakman

Moeten leerlingen dan zo veel mogelijk Nederlands gebruiken? “Dat is niet het beste idee,” vindt Tribushinina. “Je kunt juist veel bereiken met moedertaalondersteuning. We weten dat dat uiteindelijk ook goed is voor het Nederlands. En voor het welzijn van kinderen is het belangrijk dat we hun eigen taal en identiteit erkennen en waarderen. Je moet het vooral combineren met een rijk Nederlands taalaanbod, bijvoorbeeld door veel voor te lezen.”

Hoe gaat dat in Braakmans klas? “Vroeger lieten we ze in de klas zodra het kon zo veel mogelijk Nederlands spreken, maar daar komen we van terug. Laat ze maar een verhaal in het Arabisch schrijven en dan vertalen, of in het Tigrinya met elkaar kletsen. Als het maar ondersteunend is voor waar we mee bezig zijn.”

Zorgteam

Het is duidelijk dat trauma’s van vluchtelingenkinderen veel invloed hebben op hun leervermogen. Hoe ga je daar als leraar goed mee om? Braakman: “Ik probeer ervoor te zorgen dat ze zich in ieder geval op dit kleine plekje op de wereld veilig voelen. Ik maak de fysieke omgeving prettig, met mooie gordijnen en de tafels in groepjes. Ik geef ruimte voor ontspanning, voor lolletjes.” Als Braakman vermoedt dat er echt iets mis is met een leerling, gaat ze een individueel gesprek aan, eventueel met een tolk erbij. “Er is wel een grens aan wat ik kan doen, ik ben geen therapeut. We hebben een zorgteam op school. Als wij denken ‘hier is meer aan de hand’, dan schakelen we hen in.”

Broersma merkt dat leraren behoefte hebben aan meer informatie: wat moet je doen als het niet goed gaat met een leerling? “Het belangrijkste is dat er aandacht voor is,” denkt ze. “Het helpt al om een intervisiegroepje te hebben met collega’s. Daarnaast moeten leerkrachten zich ervan bewust zijn dat trauma een rol kan spelen. Als een kind zich moeilijk kan concentreren denk je misschien aan ADHD, maar het kan ook aan trauma liggen.”

Braakman heeft dat bewustzijn zeker. “Ik heb een leerling die na het weekend steeds alles vergeten is. Zijn onthoudcapaciteit is heel klein. Dat kan door trauma komen, maar ook door zijn stressvolle situatie – hij is hier alleen en hoopt op gezinshereniging. Of zit hij gewoon aan zijn intellectuele grens? Dat is de puzzel.”

Leerling in de klas van Frederique Braakman

Frederique Braakman

Fixen

‘Traumasensitief onderwijs’ is op dit moment geen vast onderdeel van lerarenopleidingen. Braakman heeft wel zelf een training gevolgd. “Het verandert echt je gedrag als docent. Als een leerling zegt ‘Ik kan dit niet’, dan ben je geneigd te zeggen ‘Jawel, ik weet dat je het kunt!’ Maar dan duw je een leerling juist dieper de ‘nee echt niet’-kant op. Nu zou ik zeggen: ‘Wat vervelend dat je je zo voelt, ik ga je helpen’.”

De belangrijkste les die Braakman heeft meegenomen geldt eigenlijk voor alle kinderen. “Een kind wil nooit zielig gevonden worden. Je hoeft ze niet te fixen. Je bent er om ze te helpen bij hun doel: straks hier een beetje een fijn leven hebben en een fijne burger worden. Net als andere pubers. Dat willen zij ook allemaal.”