Je leest:

Taal in de canon

Taal in de canon

Auteur: | 26 oktober 2006

In de canon van Nederland zijn de volgende taalonderwerpen opgenomen: Hebban olla vogala; de boekdrukkunst; de Statenbijbel; de Max Havelaar en Annie M.G. Schmidt.

De canon van Nederland

Vorige week is de canon van Nederland bekend gemaakt: Het gaat om een lijst met belangrijke gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis van Nederland. De canon is bedoeld als leidraad voor het onderwijs, een soort kapstok met begrippen waar de verdere lesinhoud aan gehangen zou moeten worden. Het begint met de Hunebedden (ca. 3000 v. Chr) en eindigt met Europa. Met name het geschiedenisonderwijs in Nederland wordt hier aangesproken. Maar er is ook aandacht voor de Nederlandse taal.

1100 Hebban olla vogala 1425 Boekdrukkunst 1637 Statenbijbel 1860 Max Havelaar 1995 Annie M.G. Schmidt

Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu; wat umbidan we nu?

Dit is het eerste Nederlands dat we kennen, zo’n duizend jaar oud. De woorden zien er voor ons wat vreemd uit. Een kenmerk van dit oudere Nederlands is bijvoorbeeld dat het veel heldere klinkers heeft (a, o,i, u) die later veelal verzwakt zijn tot stomme e. Die tendens komen we ook in het huidige Nederlands nog tegen: banaan wordt bijvoorbeeld vaak uitgesproken als benaan. Het is gewoon een makkelijkere manier van uitspreken. Tegenwoordig zou de zin luiden: ‘Alle vogels zijn met nesten begonnen, behalve jij en ik, waar wachten we nog op?’ De tekstregel werd in 1931 ontdekt in Oxford, op een stuk perkament dat diende als kaft van een Engels handschrift. Waarschijnlijk is het in 1100 geschreven door een Vlaamse monnik die verbleef in een Engels klooster. Monniken brachten veel tijd door met het overschrijven van Latijnse en andere oude teksten. Deze monnik wilde waarschijnlijk zijn nieuwe pen, meestal gesneden van een ganzeveer, uitproberen. Hij gebruikte hiervoor een oud liefdesversje uit zijn jeugd.

Hoewel er verder maar weinig teksten bekend zijn in het Oudnederlands, zijn er wel 5000 Oudnederlandse woorden bekend. Eenderde van die woorden bestaat uit eigennamen van plaatsen en personen. Sommige van die Oudnederlandse woorden zijn weer in andere talen terecht gekomen: het Oudnederlandse dijk in Latijn dicus, het Oudnederlandse helm in het Franse heaume, het Oudnederlandse fanja (veen) in Frans fagnes. Het waren vooral woorden die betrekking hadden op waterbeheer, landbouw en veeteelt.

Statenbijbel

Met de uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1425) werd de behoefte aan een eenheidstaal groter. Niet alleen de drukkers hadden daar baat bij, maar ook de volgelingen van Luther en Calvijn. De Statenbijbel (1637) was een product van de reformatie: het volk moest zelf de bijbel kunnen lezen. In vroegere tijden was de heilige schrift namelijk alleen maar in het Latijn beschikbaar, dat slechts begrepen werd door wie daarvoor gestudeerd had. Om de bijbel om te zetten naar een taal die voor iedereen begrijpelijk was, bleek nog niet zo gemakkelijk: er was immers nog geen standaardtaal, iedereen sprak zijn eigen dialect. Voor de vertaling van de Statenbijbel werd daarom door de Staten-Generaal een commissie aangesteld, waarin vertalers uit alle gewesten van Nederland zitting hadden. In de vertaling kwamen dus elementen uit de verschillende dialecten terecht die voor een belangrijk deel ook in onze huidige standaardtaal nog terug te vinden zijn.

De vertalers hadden een voorkeur voor plechtige en soms ouderwetse taal. Maar nog steeds is onze taal doorspekt van woorden uit de Statenbijbel: aanfluiting, zondebok, muggezifter.. De standaardtaal die ontstond had in eerste instantie alleen invloed op de geschreven taal. In de gesproken taal stonden de dialecten nog stevig. Dit veranderde in de 19e eeuw toen de geschreven standaardtaal door steeds meer mensen geleerd en gebruikt werd en het ook een voorbeeld werd voor de gesproken taal.

Max Havelaar

Volgens velen is de Max Havelaar het meesterwerk van de Nederlandse literatuur. De schrijver van de Max Havelaar is Multatuli (Latijn voor ‘ik heb veel gedragen’), een pseudoniem van Eduard Douwes Dekker die in 1820 in Amsterdam werd geboren en in 1838 naar Nederlands Indië vertrok. De roman is een aanklacht tegen het onrecht dat de Nederlandse autoriteiten de Indonesisische bevolking aandeden. Uit geschiedkundig oogpunt is het boek erg belangrijk en ook als roman is het een interessante mengeling van stijlen. Maar wat kunnen we er taalkundig over zeggen? Eigenlijk niet zoveel. Behalve dat er we in deze roman aardig wat Javaanse en Maleise woorden tegenkomen. En de spelling wijkt misschien enigszins af van de norm in die tijd. Multatuli maakt hier zelf de volgde opmerking over:

“Wat de spelling aangaat, even als in m’n andere werken volg ik nagenoeg de mode van de dag. Niet (..) omdat ik de minste eerbied voel voor de taalkennis der personen die heden-ten-dage zo goed als officieel belast schynen met de bearbeiding van dat veld, doch om niet het oog des lezers af te stoten door vreemdheid van spelling. De sop zou de kool niet waard zijn.”

Jip en Janneketaal

En dan hebben we nog Annnie M.G. Schmidt (1911-1995) die vooral bekend werd door haar vele kinderboeken en -versjes. Annie M.G. Schmidt heeft niet heel veel woorden toegevoegd aan het Nederlands, maar het zijn eerder de titels van sommige liedjes die in ieders geheugen staan gegrift: Ja zuster nee zuster en Heerlijk duurt het langs. Wel werd het begrip Jip en Janneketaal geïntroduceerd in de politiek om aan te geven dat men in Den Haag maar eens wat begrijpelijker Nederlands moest gaan spreken. Want de taal die Annie M.G. Schmidt in haar boeken gebruikt is tenminste eenvoudig en duidelijk.

Toen het genootschap Onze Taal vorig jaar een verkiezing uitschreef voor de invloedrijkste taalgebruiker, eindigde Annie M.G. Schmidt op de vijfde plaats: na de Statenvertalers, Van Kooten en De Bie, Van Dale en Marten Toonder.

Al met al is de Nederlandse taal redelijk goed vertegenwoordigd in de canon. Hoewel we vanuit taalkundig oogpunt natuurlijk wel het één en ander missen: waar zijn bijvoorbeeld de Twe-spraack (de eerste Nederlandse grammatica) en de Van Dale gebleven? Het groene en het witte boekje? Of als we het breder trekken dan het Nederlandse taalgebied: het aangeboren taalvermogen, gebarentaal, jongerentaal? Misschien wordt het tijd voor een taalkundige canon..

Literatuur:

Gert Gritter: Van oerklank tot moedertaal. Kosmos – Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen 1993. Bert Natter: Nederlandse literatuur. Over Hebban olla vogala en Connie Palmen. Kwadraat, Utrecht 1994. Nicoline van der Sijs: Taal als mensenwerk. De geschiedenis van het ontstaan van het ABN. SDU Uitgevers, Den Haag 2004. J.W. de Vries: Het verhaal van een taal. Uitgeverij Prometheus 1995. Marijke van der Wal: Geschiedenis van het Nederlands. Het Spectrum 1992.

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 26 oktober 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.