In het – onder artsen – beroemde dikke boekje staan alle psychiatrische problemen beschreven met hun symptomen. Voldoe je aan minimaal zus of zo veel symptomen uit een specifiek lijstje, dan heb je aandoening x. Heb je er minder, dan zit je dicht genoeg bij de middenmoot om niet ziek genoemd te worden. ‘Het is in zekere zin inderdaad een glijdende schaal,’ erkent Professor Jan Buitelaar, hoogleraar Psychiatrie en Kinderen Jeugdpsychiatrie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. ‘Als je de symptomen leest, dan lijken die al gauw van toepassing op jou, of op je kind. Maar in de spreekkamer kan ik over het algemeen een vrij helder onderscheid maken tussen bijvoorbeeld een kind dat je echt autistisch moet noemen, of dat echt de agressieve gedragsstoornis odd heeft, en een normaal kind. En als ik mijn oordeel naast dat van collega’s leg, dan komt dat ook eigenlijk altijd goed overeen.’

Toch erkent ook Buitelaar dat het geweldig zou zijn als je keiharde, objectieve maten had om bijvoorbeeld met 100% zekerheid te zeggen: ‘Dit kind of deze volwassene is gewoon wat driftig, en deze heeft echt een agressieve stoornis.’ En de hoogleraar (59) is er nog van overtuigd ook dat hij dat soort ‘harde diagnostiek’ vóór zijn pensioneren gaat meemaken. Buitelaar heeft wat dat betreft zijn hoop gevestigd op verschillende wetenschappelijke disciplines, zoals de genetica en de endocrinologie, maar vooral ook op de neurobiologie.
‘Het is dat de scanners nog zo verschrikkelijk duur zijn, maar ik verwacht veel van de functionele mri. Ik geloof dat een uurtje Magnetic Resonance Imaging alleen al rond de € 500,- kost. En dan heb je de resultaten nog niet eens laten analyseren door de benodigde geavanceerde software. Maar ik ben ervan overtuigd dat binnen een jaar of vijf de techniek zo ver gevorderd zal zijn, dat de scanners ingebouwde software hebben, waarmee je een goed gestandaardiseerde test kunt uitvoeren. En zo’n test zal dan ook nog een positief voorspellende waarde hebben van meer dan 95%. Met andere woorden: van de 100 mensen waarvan de fMRI dan zegt dat ze deze of gene psychiatrische aandoening hebben, hebben meer dan 95 mensen die ook echt.’
Op het gebied van agressieve stoornissen is Buitelaar vooral geïnteresseerd in twee specifieke hersengebieden: de amygdala en de orbitofrontale cortex. ‘Mensen die een zogeheten ’koude’ agressie hebben, zijn ongevoelig voor de emoties van anderen. Ze kijken mensen nauwelijks aan en hebben na agressie ook geen enkel medelijden met hun slachtoffers. In het brein van deze mensen zien we een verminderde activiteit in de amygdala en de orbitofrontale cortex.’
Magneettherapie
Waar Buitelaar drastisch veranderende diagnostiek aan de horizon ziet, zijn zijn ideeën voor nieuwe vormen van therapie zo mogelijk nog futuristischer. ‘Als je weet dat specifieke hersengebieden bij mensen met een ziekelijke vorm van agressie verminderd actief zijn, zou je die met speciale technieken kunnen ’kietelen’. Dan kun je denken aan TMS: transcraniële magnetische stimulatie. Met een grote magneet probeer je dan zo gericht mogelijk delen van de hersenen te prikkelen. Neurofeedback is ook een mogelijkheid. Je traint mensen dan om hun hersengolven, die ze “live” op een beeldscherm te zien krijgen, te beïnvloeden in een gewenste richting. Je kunt ook denken aan Deep Brain Stimulation. Dan breng je letterlijk dunne elektrodes in het gebied dat je wilt prikkelen. Onder andere bij de ziekte van Parkinson wordt daar al succesvol mee geëxperimenteerd. Dus wanneer je hebt vastgesteld dat een psychiatrische stoornis bij iemand te wijten is aan het slecht functioneren van een bepaald hersengebied, dan zie ik niet waarom zo’n psychiatrische stoornis principieel anders is dan Parkinson; dan moet je die psychiatrische stoornis ook met Deep Brain Stimulation kunnen behandelen.’

Buitelaar brengt het bewust wat prikkelend. Tegelijk begrijpt hij als geen ander dat het gericht elektrisch stimuleren van hersengebieden nog op veel maatschappelijke weerstand kan rekenen. ‘Dergelijke therapie zal na heel veel testen zeker ook eerst op volwassenen worden toegepast, voordat je de ontwikkeling van een kinderbrein ermee gaat beïnvloeden. Maar uiteindelijk past dit vergezicht wat mij betreft prima in onze zoektocht naar meer persoonlijke geneeskunde. Niet één pil voor allen, maar een zo specifiek mogelijke aanpak voor een individuele patiënt. Ook voor een patiënt met ziekelijke agressie.’
Zie ook:
- Samenwerkers van nature
- ‘Wanneer heb jíj voor het laatst iemand vermoord?’
- Schelden doet wél pijn
- ‘Uitsluiting biedt het agressieonderzoek goede aanknopingspunten.’
- Genen en/of opvoeding
- Agressie in de hand
- ‘De sociale omgeving heeft een ongekende invloed op ons erfelijk materiaal.’
- ‘Mensen zijn van nature vreedzame apen.’
- Door het lint
- ‘MRI is voor de wetenschap, niet voor de spreekkamer.’