Hoe het zover gekomen is, mag bekend worden verondersteld. We hebben, in ons deel van de wereld althans, riolering en waterleiding aangelegd, honger uitgebannen en met succes infectieziekten bestreden. Stierf rond 1850 nog de helft van de bevolking in Nederland vóórdat de volwassen leeftijd was bereikt, tegenwoordig zijn het enkele procenten. Ook de sterfte op middelbare leeftijd is sterk afgenomen. Prof. dr. Rudi Westendorp schetste in zijn oratie op 15 juni 2001 welke gevolgen deze ontwikkeling heeft: niet alleen voor de bevolkingsopbouw, maar ook voor onze genetische opmaak.
Nog steeds geen genezing
Intussen verwerpt hij de gedachte dat we dankzij de gezondheidszorg op hoge leeftijd gezond kunnen overlijden? De gezondheidszorg heeft zelf bijgedragen aan de mythe van de eeuwige jeugd en remedies voor alle kwalen. Toch bestaat er voor veel ziekten nog steeds geen genezing. “Maar op de geneeskundige agenda hebben het verminderen van ziektelast, het voorkomen van late complicaties, het geven van inzicht en begeleiding en, niet in de laatste plaats, het verlenen van zorg geen hoge prioriteit.” Westendorp denkt dat aanvaarding van de gebreken van de ouderdom en meer aandacht voor typische zorgkwesties de geneeskunde van tegenwoordig niet zouden misstaan. Bij de huidige generatie van 85-plussers treft hij die aanvaarding wel aan: “Een hoge leeftijd met beperkingen is een uitgangspositie van waaruit het leven wordt geleefd en ingericht. Daarin kan een mens succesvol en niet succesvol zijn.”
“Het verdwijnen van de sterfte aan infectieziekten op jonge, maar ook op latere leeftijd is het directe gevolg van de sterk verbeterde sociaal-economische omstandigheden. Voorspoed verandert de oorzaken van sterfte en wordt aangeduid als ‘epidemiologische transitie’. Omdat de kans op kindersterfte sterk is gedaald, is ook de gemiddelde gezinsgrootte afgenomen. In de moderne tijd is de kans op nageslacht ook bij een klein aantal nakomelingen gegarandeerd, en deze zekerheid heeft velen van u doen besluiten de grootte van het gezin te beperken.”
Andere doodsoorzaken
Westendorp legt uit dat die epidemiologische transitie niet voor alle lagen van de bevolking op hetzelfde tijdstip begon, en hier en daar in de wereld nog niet eens begonnen ís. “Ik hoef hier niet uit te weiden over het feit dat in veel landen de daling in kindersterfte nog een aanvang moet nemen.” Maar bij de daling van kindersterfte blijft het niet. Ook ziekte en sterfte op middelbare leeftijd zijn afgenomen. Plotseling overlijden aan een hartinfarct komt nu bijvoorbeeld veel minder voor dan in de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw. “Dit is het directe gevolg van een niet aflatende verbetering van de omstandigheden waarin wij leven.” Tot die omstandigheden rekent Westendorp nadrukkelijk ook de toegenomen medische mogelijkheden.
Het lijkt alsof voor alle ziekten die zijn uitgebannen, er nieuwe in de plaats komen. Kanker en dementie treden veel vaker op dan vroeger. Dat is geen teken van een verkeerde levensstijl, maar dat komt juist, zo legt Westendorp uit, doordat velen tegenwoordig in goede gezondheid een hoge leeftijd bereiken. Meer dan vroeger krijgen deze mensen zogenaamde degeneratieve ziekten. “Hier schuilt evenwel een groot probleem. Er is een lange traditie om klinisch-therapeutisch onderzoek bij ouderen na te laten. De argumenten variëren van ‘onmogelijk’ tot ‘economisch oninteressant’ en van ‘onnodig’ tot ‘onethisch’.” Westendorp haalt de succesvolle Leidse studie naar cholesterolverlagende middelen bij 70- tot 85-jarigen aan om te laten zien dat dit soort onderzoek wél interessant en nuttig kan zijn (zie Intermezzo).
Waarom verouderen we?
Westendorp koos, na zijn opleiding tot internist en vervolgens tot klinisch epidemioloog, voor de gerontologie als vakgebied. “Om het begrip ‘veroudering’ meer inhoud te geven heb ik een jaar bij Tom Kirkwood in Manchester gewerkt”, vertelt hij. “We geven nu samen het tweedejaars keuzeblok The Ageing Process. Kirkwood is evolutiebioloog, hij heeft veel nagedacht over de wetten achter veroudering.” Die evolutionaire wetten behandelt Westendorp in het tweede deel van zijn oratie.
Waarom verouderen we eigenlijk? Omdat we niet langer hoeven te leven dan voor de opvoeding van onze kinderen noodzakelijk is. We hebben dan onze genen doorgegeven en onze nakomelingen zo goed mogelijk op weg geholpen. In navolging van Kirkwood heeft Westendorp het over het wegwerplichaam. “U kunt zich voorstellen hoe het erfelijk materiaal zich van ons lijf ontdoet, zoals een slang doorleeft nadat hij zich van een nieuw vel heeft voorzien.”
Veroudering is een kwestie van schade oplopen. Het lichaam zal proberen die te herstellen, maar dat lukt niet altijd. “De opeenstapeling van schrammen en butsen die wij op deze wijze tijdens ons leven oplopen en die door iedere dokter anders wordt gedefinieerd, maakt ons biologisch oud, fragiel, en vatbaar voor ziekte en sterfte.” Dat iedereen veroudert staat vast, maar het gaat niet bij iedereen in hetzelfde tempo. Sommigen stoppen meer in herstel van het eigen lichaam dan anderen. Westendorp zet uiteen hoe investeringen in herstel samenhangen met investeringen in vruchtbaarheid. Als voorbeeld noemt hij het verschil tussen muizen en mensen.
Genen in kaart brengen
“Muizen worden geen 120 jaar, hoe goed u ook voor ze zorgt. Hieruit volgt dat het onderhoud aan een muizenlijf beperkt is.” Muizen krijgen bovendien veel meer nakomelingen dan mensen. De menselijke soort zoekt het juist in een lange levensduur en een beperkt nageslacht. Zo blijkt iedere soort een bepaalde balans te kennen tussen vruchtbaarheid en levensduur. Die balans gaat ook op voor individuen binnen een soort, zoals bij fruitvliegjes is onderzocht. En met mensen: gehuwde vrouwen die een hoge leeftijd bereiken zijn vaker kinderloos of hebben minder nakomelingen, zoals Westendorp en Kirkwood met eigen onderzoek aantoonden.
Met het signaleren van die balans komt Westendorp aan de kern van zijn betoog. Hij legt uit dat een eeuw geleden ongeveer tien procent van de vrouwen meer dan de helft van de nakomelingen baarde. Sommige vrouwen kregen zestien kinderen, anderen twee, drie of vier, en weer anderen bleven kinderloos. Die zeer vruchtbare vrouwen deden niet of nauwelijks aan geboortebeperking, zodat hun nakomelingen een groot deel van de volgende generatie uitmaakten.
Dat is de laatste decennia sterk veranderd. Extreem vruchtbare vrouwen – het geldt overigens ook voor mannen – krijgen niet meer zestien kinderen. Ze houden het gemiddeld genomen bij één of twee. Dat betekent dat nu een groter deel van de bevolking afstamt van minder vruchtbare ouders. En dan kunnen medische ingrepen in de vruchtbaarheid als IVF nog buiten beschouwing blijven. “Dit betekent”, betoogt Westendorp, “dat in de komende generaties een hogere levensverwachting mogelijk zal zijn ten koste van meer infertiliteit. Deze verwachting is overeenkomstig de theorievorming over het ‘wegwerplichaam’, de experimenten met fruitvliegjes en de observaties bij mensen waar een hoge leeftijd samengaat met een gemiddeld kleiner aantal nakomelingen.”
Tweede epidemiologische transitie
Westendorp noemt dit verschijnsel, dat vooralsnog vooral in welvarende landen optreedt, de tweede epidemiologische transitie. Die houdt dus in dat mensen in de toekomst langer zullen leven en tevens meer vruchtbaarheidsproblemen zullen krijgen. Een van zijn onderzoeksplannen is gericht op het in kaart brengen van de bij langlevendheid en dus ook bij het tempo van veroudering betrokken genen (zie Intermezzo). Misschien wijzen die ons “op biologische mechanismen waarbinnen interventie kan leiden tot een belangrijke gezondheidswinst”, aldus Westendorp. Met dat vooruitzicht sluit hij het tweede deel van zijn verhaal af.
Tot slot moet de hoogleraar nog iets van het hart. Steeds ouder worden maar ook steeds vroeger ophouden met werken, die twee kunnen niet samengaan. Uiterst ongepast vindt hij de manier waarop in onze samenleving mensen boven de 55 jaar aan de kant worden gezet als ‘senioren’. “Het huidige werkzame leven lijkt zo te verworden tot een intense piekbelasting die slechts weinigen voldoende lang kunnen weerstaan”. Hij houdt een pleidooi om mensen langer te blijven betrekken bij het arbeidsproces en bij maatschappelijke organisaties.
Veroudering: de onderzoekslijnen
De belangrijkste lijnen in het verouderingsonderzoek zoals dat in het LUMC plaatsvindt: • Leiden 85-plus studies. Onderzoek naar factoren die een succesvolle veroudering bepalen. In samenwerking met vele afdelingen van het LUMC, de afdeling Medische Antropologie van de Universiteit van Amsterdam en de afdeling Neuropsychologie van de Universiteit Maastricht. • Lotis studie. Onderzoek naar het effect van vroege interventie op zelfredzaamheid van thuiswonende Leidse 85-jarigen. • PROSPER studie. Onderzoek naar de effectiviteit van cholesterolverlaging op het optreden van hart- en vaatziekten bij mensen van 70 tot 85 jaar. In samenwerking met de afdelingen Cardiologie, Huisartsgeneeskunde, Radiologie, en de universiteiten van Glasgow en Cork. • Geheugenpolikliniek. Onderzoek naar oorzaken van cognitieve achteruitgang, met name de relatie tussen weefselschade en functie. In samenwerking met de afdelingen Neurologie, Psychiatrie en Radiologie. • Vliegen, vlinders en oude mensen. Zoektocht naar genen die het optreden van vruchtbaarheid, langlevendheid en ziekte op hoge leeftijd kunnen verklaren. In samenwerking met de afdelingen Gynaecologie, Reumatologie, Moleculaire Epidemiologie en Evolutiebiologie.