In Zuid-Soedan bijvoorbeeld, strijden twee grote stammen, Dinka en Nuer, tegen elkaar in een burgeroorlog. Maar ook de oorlog in Syrië wordt vaak geweten aan de onoverkoombare verschillen en tegengestelde belangen van diverse soennitische en sjiitische ‘stammen’. Zijn conflicten echter wel zo gemakkelijk te verklaren? En wat is een stam eigenlijk precies? Is het een universeel begrip of verschilt het concept per land?
Het woord ‘stam’ komt oorspronkelijk uit de Romeinse tijd. De term tribus duidde groepen aan die al bestonden voordat de Romeinen hun rijk stichtten, of die niet onder hun heerschappij vielen, zoals Gallische of Germaanse gemeenschappen. Een gedeelde afstamming verbond deze groepen. Volgens de Romeinen waren zij barbaren die overwonnen moesten worden. Ook in het Oude Testament wordt op allerlei plekken van stammen gesproken. De zonen van Noach en zijn kinderen waren de ‘stamvaders’ van alle volkeren op aarde. Later kwamen uit de twaalf zonen van aartsvader Jakob evenzoveel stammen van Israël voort.

Primitieve stammen
Vanaf de veertiende eeuw stuitten Europese ontdekkingsreizigers in verre landen op groepen mensen die anders leefden dan zijzelf. De Europeanen noemden deze groepen stammen. Met het kolonialisme van de negentiende eeuw kreeg de term een ‘wetenschappelijk’ fundament en een officiële invulling. De antropologen van die tijd zagen in de ‘inboorlingen’ in overzeese koloniën een nieuwe schat aan kennis over hoe mensen samenleven.
Volgens de antropologische definitie waren stammen families, in de breedste zin van het woord. Een stam deelde een gezamenlijke taal, cultuur of afstamming, zij het niet per se allemaal tegelijk. Binnen een taalgebied konden bijvoorbeeld meerdere stammen voorkomen. Volgens de definitie hoorde religie weer niet in het rijtje thuis aangezien het een bredere categorie was, die stamidentiteit en afstamming oversteeg. Overigens gaat dit niet altijd op. Het Jodendom combineert bijvoorbeeld wel afstamming en religie.
Opinie- en beleidsmakers namen het denken in categorieën destijds gretig over. Zij geloofden in de theorie van culturele evolutie, afkomstig uit de sociale wetenschappen. Volgens deze theorie was er een hiërarchie tussen samenlevingsvormen: onderaan stonden de ‘achterlijke’ stammen en bovenaan het ‘beschaafde’ Westen. De oorspronkelijke bevolking van de koloniën zou inherent primitief, achterlijk en gewelddadig zijn. De kolonisten stelden zichzelf daarom de ‘nobele’ taak hen op te voeden. In de Franse koloniën kreeg deze opvoedingsmissie de naam la Mission Civilisatrice, in het Britse Gemenebest heette het the White Man’s Burden, en in Nederlands-Indië sprak men over de Ethische Politiek.
De kolonisten deelden de oorspronkelijke bevolking op in groepen, gebaseerd op taal- en cultuurverschillen en uiterlijke kenmerken die hun basis vonden in pseudowetenschappen zoals de craniometrie (het opmeten van schedels) en de frenologie (het bestuderen van knobbels op deze schedels). Deze opdeling had een praktische reden: zo waren de koloniën beter te besturen. Elke groep had een andere status en rol in de koloniale samenleving. Alleen hadden de kolonisten weinig boodschap aan het feit dat hun indelingen niet overeenkwamen met hoe de oorspronkelijke bevolking daarvoor leefde.
Dit gold ook voor de willekeurige grenzen die de kolonisten trokken tussen gebieden. Het bekendste voorbeeld is de Scramble for Africa: het Afrikaanse continent werd door de koloniale mogendheden met een liniaal opgedeeld. De lijnen liepen dwars door de oorspronkelijke bevolkingsgroepen en koninkrijken. Dit gebeurde ook op kleinere schaal, zoals bij de indeling van een kolonie in administratieve districten.

Voordat de kolonisten langskwamen met hun drang naar ordening, waren stamidentiteiten veel minder relevant. Grenzen tussen stammen waren vloeibaar. Een huwelijk met iemand van een andere stam? Lang niet altijd een probleem. Je kon tot meerdere groepen behoren, afhankelijk van de sociale context. Soms was ‘stam’ slechts een aanduiding voor een sociale klasse; wanneer je steeg op de maatschappelijke ladder, trad je toe tot een nieuwe stam. Naast de stammen die reeds bestonden vóór het kolonialisme, zoals de Masaii of Kikuyu in Kenia, zijn andere stamidentiteiten, zoals de Kalenjin of Baluya in hetzelfde land, zelfs geheel een koloniale constructie.
Stammen bestaan niet
Vaak is geprobeerd alle stammen te tellen. Niet alleen tijdens het kolonialisme, ook in de twintigste eeuw verschenen kaarten van Afrika waarop alle stammen netjes met kleurtjes, lijntjes en icoontjes werden aangegeven. Maar wanneer je nu aan een antropoloog vraagt wat een stam is, luidt het antwoord direct: ‘Stammen bestaan niet.’ De term is namelijk een vergaarbak geworden. In het ene geval heeft een stam een gedeelde taal, in het andere een gedeelde cultuur of juist afstamming. Een stam kan verbonden zijn aan een bepaalde regio, zoals de Naga-stam in Noordoost-India. Maar de Yoruba vind je juist weer verspreid over de West-Afrikaanse landen Nigeria, Togo en Benin.
Ook is het een misvatting dat stammen altijd in kleine groepen leven, ver weg van de rest van de wereld. Er is geen bepaalde omvang: sommige stammen zijn klein, andere heel groot. De Dinka’s en de Nuers in Zuid-Soedan, bestaan net als de Igbo’s en de Yoruba’s in Nigeria uit miljoenen mensen. De term stam is zo breed dat het eigenlijk niets betekent.

Bovendien heeft het woord ‘stam’ een negatieve connotatie. Het doet ons denken aan conflicten, of roept gedachten op van botjes door de neus en hutjes in het oerwoud. In dat licht klinkt het bestempelen van Friezen of Schotten als stam ook enigszins lachwekkend. De huidige wetenschappelijke consensus luidt daarom: het gebruik van het woord stam is kwalijk, want het heeft een nare bijsmaak.
In de twintigste eeuw werd het langzaam maar zeker als racistisch gezien om culturen buiten het Westen als minderwaardig te bestempelen. Na de Holocaust werden pseudowetenschappen zoals eugenetica en rassenleer uiteindelijk taboe. Zo ook het idee dat ‘primitieve’ volkeren opgevoed dienden te worden. Voortschrijdend inzicht, zou je zeggen. Toch is het westerse superioriteitsgevoel zeker nog niet verdwenen, al is het niet meer zo zichtbaar als vroeger. De vermeende suprematie is nog altijd een belangrijke drijfveer om uit naam van beschaving en democratie de oorlog te verklaren aan andere landen. Aan de term ‘stam’ kleven tot op de dag van vandaag nog steeds veel racistische connotaties. Zo spreekt het boekdelen dat je het woord alleen hoort wanneer we het over Afrika, Azië of Latijns-Amerika hebben. Bijna zonder uitzondering gaat het dan over voormalige koloniën. Stammen bestaan nog steeds alleen daar, niet in het Westen, of in Oost-Europa.
Bovendien impliceert de manier waarop veel media het woord ‘stam’ gebruiken nog steeds dat deze groepen inherent primitief en gewelddadig zijn. Door een conflict simpelweg te duiden als een ‘stammenstrijd’, lijkt het net alsof wederzijdse haat in het bloed van de stamleden zit. Alsof ze niet anders kunnen dan elkaar de hersens inslaan. Hoewel Hutu’s en Tutsi’s volgens antropologen niet eens daadwerkelijk stammen zijn, is dit hoe de oorlog in Rwanda ook vaak is verklaard. Op deze manier wordt ‘stamidentiteit’ de meest belangrijke – maar uiterst oppervlakkige – verklaring voor een conflict. Dieper inzicht in andere beweegredenen achter een oorlog, zoals economische processen of politieke belangen, wordt daarmee onnodig.
Pragmatisme of politiek correct?
Ook in de journalistiek wordt de term ‘stam’ met regelmaat gebruikt. Toch is er al decennia lang een discussie gaande: moeten we de nuance weglaten en spreken van stammenstrijd of toch politiek correct schrijven over etnisch conflict?
Sommige media stellen zich terughoudend op. De African News Service, het Maynard Institute for Journalism Education, de Associated Press en redacteuren van The Washington Post en The New York Times, allemaal vinden ze dat het simplistische woord dieper begrip van de werkelijke situatie in het buitenland tegenwerkt. Journalisten zouden beter moeten weten. Deze media gebruiken het woord zelf overigens nog regelmatig.
Andere journalisten zeggen weer dat alleen westerlingen het woord ‘stam’ interpreteren als negatief. Goed, de indeling van de samenleving in stammen is een product van het kolonialisme. Maar dit soort overblijfselen van Europese overheersing gingen na het einde van het kolonialisme een eigen leven leiden. Inwoners en media in Afrikaanse landen gebruiken de term nu zelf zonder gêne. Het bewijs bij uitstek dat stammen bestaan, zo redeneren zij. Bovendien vinden deze stamaanhangers dat wetenschap en journalistiek andere maatstaven volgen. In de journalistieke berichtgeving is het woord ‘stam’ simpelweg een pragmatische manier om een groep aan te duiden. Stam, clan, bevolkingsgroep, volk, etniciteit, het is toch allemaal om het even, mits je de context van het conflict beschrijft? Ondanks alle discussie is het woord gangbaar gebleven.

‘Stammen’ vandaag de dag
Stammen hebben nog steeds hun waarde in de verschillende samenlevingen. Sommige stamindelingen bestonden al voor de westerlingen langskwamen, andere zijn geheel koloniale creaties. In beide gevallen bieden deze al dan niet geconstrueerde stamidentiteiten bevolkingsgroepen vandaag de dag een sense of belonging, een groep om bij te horen.
Machtsbewuste politici kunnen hier weer handig op inspelen. Zo proberen zij mensen te mobiliseren door ze te laten geloven dat ze deel zijn van een superieure ‘stam’, bijvoorbeeld in Kenia, een land waar stammen en politiek sterk met elkaar verbonden zijn. Het Britse kolonialisme verdeelde status en landeigendom langs stamlijnen. Dit bleef zo na de onafhankelijkheid van 1963. De Kikuyu, de grootste stam, kreeg het meeste land in handen. Sindsdien gebruiken politici vooroordelen zoals ‘Kikuyu’s zijn bestemd om te regeren’, om de Kikuyu af te zetten tegen de Luo, Luhya en Kalenjin. Dit leidde tijdens de verkiezingen van 2007 tot grote gewelduitbarstingen. De maatschappij retribaliseerde. Stamidentiteiten die voorheen niet zo belangrijk waren leefden op onder de burgers. Tijdens de verkiezingen van 2013 was dit minder het geval, wat aantoont dat de aanwezigheid van verschillende stammen in de maatschappij niet per se tot conflict leidt.
Ook in Zuid-Soedan speelt stamidentiteit een grote rol. Etniciteit en politiek zijn hier verweven. De Nuer en de Dinka bestaan uit miljoenen mensen en zijn niet homogeen. Toch zal, in geval van nood, een Dinka meestal een andere Dinka steunen. Politici maken hier gebruik van; tijdens verkiezingen gaat stemmen vaak langs etnische lijnen.

Bij India denken de meeste mensen waarschijnlijk eerder aan kasten dan aan stammen. Toch spelen ook hier de stammen een rol in de samenleving. Met de term scheduled tribes duidden de Britse kolonisten de, in hun ogen, meest primitieve groepen in het land aan. Hoewel deze groepen een vergelijkbaar slechte socio-economische positie innemen als de laagste kasten in India, zien zij de term stam zelf niet als iets negatiefs. De Naga-stam in Noord-India verkiest de term tribe bijvoorbeeld boven het politiek correcte adivasi. Daarnaast maken zij aanspraak op economische voordelen en subsidies van de overheid – positieve discriminatie, als goedmakertje voor de achterstand die zij opliepen tijdens het koloniale tijdperk.
In het dagelijks leven spelen stammen ook een positieve rol: ze dienen als sociaal vangnet. Wanneer iemand in Kenia, India, of Zuid-Soedan in de problemen komt of ziek wordt, kan hij terecht bij zijn stamgenoten. Daarnaast is het een culturele groep. Samen zing je liederen en deel je gemeenschappelijke tradities.
De zichtbaarheid van afzonderlijke stammen verschilt per land. In India zien leden van de Naga-stam er anders uit dan de rest van de bevolking. Dit zal zo blijven zolang zij afgescheiden van de rest van de samenleving leven. Ook in Tanzania of Kenia kun je vaak zien wie tot welke stam behoort. Niet zo gek, als je bedenkt dat de kolonisten hun willekeurige indeling van de bevolking grotendeels baseerden op uiterlijke kenmerken.
Stammen die in den beginne misschien een koloniale constructie waren, zijn inmiddels een realiteit geworden. Toch is voorzichtigheid geboden wanneer het woord ‘stammenstrijd’ opduikt in de media. Haat en nijd jegens ‘de ander’ zit niet in het DNA van een bevolkingsgroep. Zo simpel is het nooit; alleen diepere verklaringen helpen te begrijpen waarom ‘stammen’ elkaar in de haren vliegen.
Dit is een bewerking van een artikel dat eerder verscheen in De Correspondent.