Twintig jaar bestaat het inmiddels, het Bureau Stadsnatuur Rotterdam. “De directe aanleiding voor de oprichting was vrij pragmatisch”, memoreert de voormalig directeur van Het Natuurhistorisch in Rotterdam, professor Jelle Reumer. “Er was een motie in de gemeenteraad aangenomen, dat Rotterdam ‘meer werk moest maken van het groenbeleid’. Dus vrijwel direct daarna verscheen de verantwoordelijk beleidsambtenaar aan mijn bureau met de vraag hoe hij dat nou toch moest gaan doen.”

“Inmiddels was er in verschillende landen al iets ontstaan dat je met wat goede wil stadsecologie kon noemen. Met name de Duitse botanicus Herbert Sukopp heeft wat dat betreft veel pionierswerk verricht. Hij werkte ruim voor het vallen van de muur als ecoloog in Berlijn; toen een democratisch eiland in een communistische oceaan. Hij kon dus letterlijk bijna nergens heen. Op die manier kwam hij er door de nood gedwongen achter dat er in zijn stad eigenlijk heel veel te beleven viel voor een ecoloog.”
Ook in eigen land had Reumer op bescheiden schaal al wat voorbeelden waar hij zich aan kon spiegelen, zoals in Amsterdam, Den Haag en Leiden. “Maar de situatie in Rotterdam was wel wat lastiger”, stelt hij. “Rotterdam is een relatief moderne stad, met veel glas en beton, en bovendien de kenmerkende niet-lullen-maar-poetsen-mentaliteit. Met bijvoorbeeld het Havenbedrijf hebben we dan ook best wel strijd geleverd om oog te vragen voor de natuur in en om de stad. Die zaten er natuurlijk helemaal niet op te wachten dat wij kwamen zeuren over een rugstreeppad, wanneer zij ergens wilden uitbreiden.”
Grootstedelijke biodiversiteit
Toch is die stadsnatuur meer dan de moeite waard, bezweert Reumer. “Neem nou die slechtvalk die tegenwoordig op het Erasmus Medisch Centrum zit en er wellicht ooit gaat broeden. Dat is van oorsprong een vogel die op rotsen en kliffen nestelt. Voor zo’n vogel is een hoog gebouw niets anders dan een klif. Wat zal het die slechtvalk uitmaken dat er ziekenhuisbedden binnenin die rots staan? En wat denk je van het plantenleven aan de noord- en de zuidkant van de Maas. Aan de noordkant ligt veen. Daar vind je dus een heel andere plantengemeenschap dan aan de zuidkant, waar de bodem oorspronkelijk uit klei bestaat.”
“Op de taluds van het spoor rond het Centraal Station is het weer een ander verhaal. Daar ligt zand dat is aangevoerd van de Utrechtse heuvelrug. En daar vind je dus ook de planten die bij de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug horen. Of dat zand daadwerkelijk tienduizend jaar terug is opgestuwd door een gletsjer, of dat het nog maar enkele tientallen jaren geleden is aangevoerd met een vrachtwagen, dat zal die plantjes een biet zijn.”

Reumer verzet zich tegen de suggestie dat stadsnatuur een soort schaamnatuur is ‘ondanks’ de stad. “Natuur is intrinsiek pragmatisch. Overal op aarde heb je verschillende habitats met hun eigen leefgemeenschappen. Waarom zou je het als ecoloog volstrekt normaal vinden dat je op Groenland geen giraffen vindt, maar doe je wel moeilijk om de natuur in de stad echte natuur te noemen? Dit is gewoon een habitat zoals je er zoveel hebt op aarde. En dat habitat wordt bevolkt door het leven dat daarbij hoort.”
Ondertussen wordt de waarde van natuur in en om de stad gelukkig steeds breder erkend dan twintig jaar terug, zo moet Reumer tevreden vaststellen. “Bij de oprichting van het bureau riep ik al dat de biodiversiteit in en om de stad misschien wel groter is dan in het Nederlands buitengebied. Inmiddels wordt dat ook door de harde cijfers bevestigd. Ons platteland lijkt steeds meer op een weliswaar groene maar toch industriële woestijn. Voor de grootste verscheidenheid van leven moet je nu in de buurt van de steden zijn. Sterker nog: om mensen iets te leren over biodiversiteit en natuurlijke kringlopen hoef je ook niet naar Brazilië of Australië. Ik kan in een Rotterdamse berm een prachtig verhaal vertellen over planten die insecten voeden, die vervolgens zangvogels en uiteindelijk sperwers en slechtvalken in leven houden.”
Daarmee wil Reumer niet zeggen dat je je als natuurbeschermer helemaal op de stad kunt richten en de Amazone of het koraalrif kunt vergeten. “Integendeel! Door mensen in de stad te laten zien hoe waanzinnig mooi de natuur in elkaar zit, kun je ook verdedigen dat de natuur elders het beschermen waard is. Maar de consequentie is wel dat je ook de natuur in de stad moet koesteren. Je kunt die natuur ook sturen. Door op bepaalde plaatsen groene daken aan te leggen kun je bedreigde scholeksters in de stad laten broeden en door elders pinnen op stenen randen te plaatsen kun je voorkomen dat duiven voor overlast zorgen. Maar dan moet je er ook wel wat moeite in willen steken om die stadsnatuur te bestuderen. Uiteindelijk leert de natuur bij jou om de hoek hoe wezenlijk het belang van de natuur op iedere willekeurige plek voor ons is.”