Naar de content

'Scholen moeten meer doen om interetnische vriendschappen te stimuleren.'

Sanne Smith over (het gebrek aan) culturele integratie op het schoolplein

Een groep jongeren poseert voor een foto.
Een groep jongeren poseert voor een foto.
Flickr.com

De bevinding van sociologe Sanne Smith dat Nederlandse scholieren ‘vooral mengen met leerlingen uit dezelfde etnische groep als zijzelf’ deed vorige maand nogal wat stof opwaaien. Maar waarom gebeurt dat eigenlijk? En in hoeverre zijn er wel etnische vriendschappen op school? Kennislink sprak met Smith over haar promotieonderzoek.

21 juli 2015

Als je tieners uit verschillende culturen op school bij elkaar zet, gaan ze dan gezellig mengen of zoeken ze juist de eigen groep op? Gedragen ze zich, kortom, net zo onbevangen als kleine kinderen dat doen of stellen ze zich, zoals veel volwassenen, juist nogal gereserveerd op in hun contacten met kinderen uit andere culturen? Dat wilde sociologe Sanne Smith weleens weten. Om deze vraag te beantwoorden dook ze in de gegevens van een grootschalig onderzoek dat onder 18.000 scholieren in onder meer Engeland, Duitsland, Nederland en Zweden gehouden werd in 2010-2011.

Hoe ging je daarbij precies te werk?

“Voor mijn onderzoek waren de antwoorden van leerlingen op de vraag: ‘Wie zijn jouw vijf beste vrienden in de klas?’ met name belangrijk. Omdat elke leerling daarnaast ook invulde waar zijn of haar ouders zijn geboren kon ik daarmee berekenen hoeveel van die vijf beste vrienden een andere afkomst hadden, en hoe zich dat verhield tot de etnische samenstelling van de klas. Hieruit bleek dat interetnische vriendschappen nog lang niet echt ingeburgerd zijn: 27 procent van de vriendschappen van autochtone leerlingen was interetnisch. Bij allochtone scholieren was dat 80 procent.”

Maar dat zijn toch best hoge cijfers?

“Er zijn natuurlijk best interetnische vriendschappen op school. En zeker voor allochtone leerlingen klinken deze cijfers prima. Maar je moet ook rekening houden met de klassamenstelling. Allochtonen sluiten vooral vriendschappen met mensen uit een andere cultuur als ze geen klasgenoten hebben uit de eigen groep. Zo is 60 procent van de mogelijke vriendschappen tussen Turkse jongeren ook daadwerkelijk een vriendschap, terwijl slechts 13 procent van de mogelijke interetnische vriendschappen van Turken gerealiseerd wordt. Dit laat zien dat jongeren toch de neiging hebben hun eigen groep op te zoeken als ze dat kunnen.”

Een groep jongeren poseert voor een foto.

Ze zijn er natuurlijk wel: interetnische vriendschappen in de klas. Maar de kans daarop is wat kleiner dan vriendschappen tussen leerlingen van gelijke afkomst.

Flickr.com

Hoe komt dat denk je?

“Ik denk dat er meerdere redenen zijn, al heb ik die zelf niet helemaal sluitend kunnen onderzoeken. Je afgewezen voelen zou een factor kunnen zijn: sociologisch onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat mensen zich sneller terugtrekken in de eigen etnische groep als zij zich gediscrimineerd voelen. Maar ik kan me ook voorstellen dat het hebben van een klasgenootje van dezelfde afkomst meer bijzonder is voor een allochtone leerling dan een autochtone leerling: autochtonen zijn immers overal – met uitzondering van zwarte scholen. En omdat het zo speciaal is, schept dat wellicht meteen een band. Een beetje zoals een handjevol jongeren in een bedrijf met veel veertigplussers al snel geneigd is met elkaar op te trekken. Of zoals Nederlandssprekenden in het buitenland sneller naar elkaar toe trekken. Maar de belangrijkste factor is toch wel het thuisfront.”

Hoe dan precies?

“Als ouders weinig mengen met mensen uit een andere etnische groep doen hun kinderen dat meestal ook niet, of het nu gaat om allochtonen of autochtonen. Dat is helemaal het geval als die ouders er daarnaast alles aan doen om hun eigen etnische tradities te bewaren. Zo blijkt uit onderzoek dat Turken – gemiddeld genomen natuurlijk – sterk gericht zijn op het behoud van de eigen cultuur en identiteit. En juist Turkse tieners mengen het minst.”

Horen pubers zich juist niet af te zetten tegen hun ouders?

“Haha, ja, misschien wel. Maar dat geldt natuurlijk niet voor elke tiener en kan ook cultureel bepaald zijn. Verder is het zo dat er ook niet per se iets hoeft te zijn waartegen de puber zich kan afzetten. Op basis van mijn data is het namelijk nog niet helemaal duidelijk of dergelijke ouders interetnische vriendschappen openlijk afraden of zelfs verbieden, of dat het subtieler gaat. Dat ze bijvoorbeeld positiever reageren als het kind wel klasgenoten uit de etnische groep meebrengt – en dergelijke vriendschappen aanmoedigen door die vrienden bijvoorbeeld eerder mee te vragen bij uitjes.”

Is het misschien ook niet gewoon gemakkelijker om met mensen van je eigen etnische groep om te gaan, omdat er dan meer kans is op gelijke levensbeschouwingen?

“Nou, nee. Het populaire idee dat een gebrek aan interetnische vriendschappen verklaard kan worden door culturele verschillen werd juist onderuit gehaald door mijn onderzoek. Een cultureel verschil bestaat bijvoorbeeld uit een verschil in opvatting over abortus, om maar wat te noemen. Dit soort opvattingen bleken niet ver uiteen te liggen. Binnen een klas leken de diverse etnische groepen cultureel en socio-economisch eigenlijk best op elkaar.”

Toch houden interetnische vriendschappen minder lang stand dan vriendschappen uit de eigen groep. Hoe komt dat denk je?

“Een belangrijke reden daarvoor is dat er zich minder snel ‘kliekjes’ rond die vriendschappen vormen, bijvoorbeeld in de vorm van een bredere vriendengroep of door ouders die ook samen dingen met elkaar gaan ondernemen. Als vriendschappen deel uitmaken van een breder sociaal netwerk dan zijn ze meer bestendig, of het nou interetnische of ‘gewone’ vriendschappen zijn.”

Uit alles blijkt in je proefschrift dat je het jammer vindt dat er niet meer interetnische vriendschappen op het schoolplein zijn. Waarom zit je daar mee?

“Er zijn momenteel nogal wat spanningen in onze multiculturele samenleving. Ik denk dat meer etnische integratie een goed middel kan zijn om dit op te lossen, omdat mensen elkaar zo beter kunnen begrijpen. Onbekend maakt onbemind. En als de jonge generatie net als hun ouders weinig mengt, wordt het lastiger die gevoelens van ongenoegen aan te pakken. Ook kan meer contact tussen autochtone en allochtone jongeren die laatsten helpen gemakkelijker hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving.”

Wat kunnen scholen doen om het ontstaan van etnische vriendschappen te bevorderen?

“Als je als school interetnische vriendschappen wilt stimuleren, is het natuurlijk in de eerste plaats zaak om jongeren uit verschillende etnische groepen aan te trekken. Maar daarmee ben je er dus nog niet. Voor docenten is het belangrijk om te beseffen dat ouders en vrienden een negatieve invloed kunnen hebben op het ontstaan en behouden van interetnische vriendschappen. Om die barrières op te heffen zouden scholen meer aandacht kunnen besteden aan sociale vaardigheden op school, zodat jongeren van verschillende interetnische groepen meer open staan voor elkaar. Amerikaans onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat dit soort leerprogramma’s etnische integratie bevorderen – maar zulk onderzoek is nog niet in Nederland uitgevoerd.”

Sanne Smith promoveerde vorige maand aan de Universiteit van Utrecht op het proefschrift Ethnic Segregation in Friendship Networks. Studies of its Determinants in English, German, Dutch, and Swedish School Classes. Voor haar onderzoek raadpleegde ze de gegevens van zo’n 18.000 jongeren, in de leeftijd van 14 jaar, in ongeveer 900 klassen. Alle middelbare schoolniveaus waren daarbij betrokken, met uitzondering van het speciale onderwijs. Het onderzoek richtte zich op scholen door het hele land.

ReactiesReageer