De Nijmeegse en Utrechtse aardwetenschappers verzamelden foraminiferen, een soort ‘schelpdiertjes’ in de Waddenzee, de Adriatische Zee en in de Golf van Biskaje. Bijzonder is dat we van veel van deze levende schelpdiertjes óók de fossielvorm kennen. In het laboratorium hebben de onderzoekers de diertjes onder constante omstandigheden in aquariums geplaatst. Vervolgens veranderden de geologen de leefruimte van de beestjes. Daarna keken ze hoe dit het leven van de diertjes beïnvloedde.

Het blijkt dat elke soort weer anders reageert op wisselende omstandigheden. Dat is goed nieuws voor onderzoekers die milieu- en klimaatsveranderingen bestuderen. Die onderzoekers kunnen een gedetailleerd beeld krijgen van allerlei veranderingen in heden en verleden door meerdere levende soorten te volgen of door van meerdere soorten de fossielen te bekijken.
Zuurstofgebrek bleek de grootste verschillen tussen soorten te veroorzaken. Sommige soorten gingen zonder zuurstof al snel dood. Andere soorten konden echter zeker twee maanden zonder zuurstof. Weer andere soorten migreerden richting het zeeoppervlak op zoek naar meer zuurstof.
Voedseltekort speelde de schelpjes pas parten na enkele weken. Verstoringen van de zeebodem waren vooral rampzalig voor ondiep levende soorten. Van de ondiep levende soorten gaan er vele dood na een verstoring. De meeste diep levende soorten overleven de verstoring.
De onderzoekers stopten de verkregen ecologische informatie in een model. Hiermee kunnen ze reconstructies doen met behulp van fossiele data. Ook voorspellingen voor de toekomst zijn nu mogelijk. Biologen en klimaatdeskundigen kunnen bijvoorbeeld bekijken wat de effecten van veel voedingstoffen en weinig zuurstof zijn voor de bodemgemeenschappen.
Overal in zee komen de foraminiferen voor: van de diepste troggen tot aan getijdengebieden en van de poolzeeën tot aan de tropische oceanen. Geologen en paleontologen noemen de diertjes ‘ideale indexfossielen’ om het klimaat en milieu in het verleden te reconstrueren. De diertjes zijn zo ideaal vanwege hun grote verspreiding, de lange aanwezigheid op aarde en de grote kans ze als fossiel terug te vinden. Tot voor enkele decennia is er maar weinig biologisch onderzoek gedaan aan deze diertjes.