Genen zijn rare dingen. Samen met diverse, vaak weinig tastbare, omgevingsfactoren maken ze dat we zijn wie we zijn. Ettelijke duizenden genen werken samen om dat te bewerkstelligen. Dat alles is natuurlijk niet van de ene op de andere dag zo ontstaan. Ons menselijk genoom is een samenraapsel van van-alles-en-nog-wat. Uiteraard geldt dit ook voor de genenpakketten van de pissebed, de regenworm en de banaan, maar daar hebben we het nu niet over.

Dit samenraapsel heeft er ongeveer drieënhalf miljard jaar de tijd voor gehad om te ontstaan. In die onwaarschijnlijk lange tijdsspanne heeft de evolutie de meest geschikte genen behouden en de rest gedumpt of terzijde geschoven. De genen die bijvoorbeeld ons metabolisme regelen, zijn dankbaar overgenomen van allerlei Precambrische microben; soms, zoals in het geval van de mitochondriën, met microbe en al.
Dat was wel zo handig. Ook onze wervels worden gevormd, onze vingers en tenen aangelegd en onze ogen op de juiste plaats gepositioneerd met behulp van genen die iets vergelijkbaars een half miljard jaar geleden al deden bij Cambrische geleedpotigen. Onze placenta kan worden gevormd doordat ergens in het Krijt een gen van een virus werd gekaapt, en nog relatief recentelijk zorgden amoureuze activiteiten ervoor dat we 1 à 2 procent van het Neanderthaler-genoom met ons meedragen. Zo zijn wij mensen het resultaat van een langdurige evolutie, waarbij genen bijeen werden gevoegd en samengekneed. Niet uit een handvol aarde ontstaan, maar uit een wagonlading genen. En alles, altijd, in wisselwerking met omgevingsfactoren.
Standaarduitvoering
Zo was, ongeveer tweehonderdduizend jaar geleden, het evolutionaire kneedwerk zover gevorderd dat de soort Homo sapiens was ontstaan. Dat gebeurde in Afrika, waar de zon altijd met kracht op het ondermaanse schijnt. Om zich tegen de sterke UV-straling te beschermen, bezat Homo sapiens een donker gepigmenteerde huid, evenals zonder twijfel zijn voorouders, de homini erectus, rudolphensis en ergaster. En Australopithecus. Een bruin vel is onze default setting, het is de standaarduitvoering van de hominiden.
Toen sapiens aan de wandel ging naar noordelijker en meer bewolkte streken waar de zon ook minder rechtstreeks op zijn vel schijnt, met meer grauwigheid en minder UV-straling, bleek het voordelig om die standaarduitvoering in te ruilen voor een variant met een lichtere kleur. Zoals verderop in dit cahier ook wordt beschreven, werd de mens blank, wit, bleek, hoe je het ook noemen wilt. Bij gebrek aan een referentiekader en historisch besef begon hij allengs ook te geloven dat die bleke uitvoering de normale versie betreft. Dat is niet het geval. Bruin is normaal.
De bleke mens uit het frisse Europa begon vervolgens cultuur te ontwikkelen, noemde zichzelf beschaafd, bracht figuren als Rubens, Rembrandt, Bach en Wagner voort en begon zich langzamerhand een superieure air aan te meten. Hij was toch maar mooi een stuk slimmer dan de minder gebleekte medemens, zo meende hij. Anders vooral, ontwikkelder, hoger opgeklommen op de evolutionaire ladder, en meer van zulke onzin. Om het onderscheid ook in woorden te vangen werd het woord ‘ras’ gemunt. Er zijn, zo meende men, superieure en inferieure mensenrassen, en het onderscheid wordt niet bepaald door verschillen in lichaamslengte, torsobreedte, vorm van de oorlel of de aan- dan wel afwezigheid van verstandskiezen, maar door zoiets onbenulligs als de kleur van het vel.
Rassenwaan
De rest is geschiedenis. Het woord ras is een van de meest beladen woorden ter wereld geworden, terwijl het geen enkele steekhoudende biologische betekenis heeft. Nou ja, bij honden, koeien en legkippen wellicht. Het woord ras drukt de hele ellende die de blanke superioriteit heeft voortgebracht goed uit. Vooral woordcombinaties waar ‘ras’ in voorkomt, stemmen tot nadenken: rassenleer, raszuiver, rassendiscriminatie, rassenrellen, rassenscheiding, racisme. Geen fijn vocabulaire is dat. De titel van dit cahier benadrukt volgens mij goed waar het echt over gaat: het is niets dan rassenwaan.
Uiteindelijk gaat het in veel gevallen om niets meer dan een minieme genetische aanpassing aan meer of minder UV-straling. Het zou in veel opzichten beter zijn geweest als Homo sapiens destijds had besloten gewoon lekker in het warme Afrika te blijven zitten, net als de gorilla, de chimpansee en de bonobo. Dan was hij nooit opgebleekt geraakt en had hij ook geen superioriteitswaan gekregen (en was ook de zonnebrandcrèmebusiness geheel overbodig, maar dat terzijde). Maar dat deed hij niet. Hij ging aan de wandel, met alle gevolgen van dien. Dit cahier biedt onder andere een goed overzicht van de raciale kletspraat en ‘nep-wetenschap’ die daar uiteindelijk uit voortkwam. Bovendien leest u hoe zelfs dat kleine beetje genetische verschil tussen groepen mensen maar heel relatief is in het licht van de invloed van onze omgeving. Ik beveel de lezing van dit cahier dan ook van harte aan.