

Johanson en zijn collega’s hadden eigenlijk geen moment over het geslacht van Lucy getwijfeld. Ze was klein, kleiner dan veel van de andere, even oude skeletten die ze in Hadar hadden gevonden. Dat paste goed bij de theorie dat bij onze voorouders de mannen veel groter en sterker waren geweest dan de vrouwen. Zo’n groot verschil tussen de seksen noemen we seksueel dimorfisme (di = twee, morf = vorm, dus eigenlijk: in twee vormen).
Eén soort, twee seksen
De reden dat de dimorfismetheorie zo populair was, is nu moeilijk voor te stellen, maar was toen heel logisch. Wetenschappers dachten dat er ten alle tijde slechts één soort mens had geleefd, net zoals nu: wij homo sapiens zijn maar in ons eentje. Ondertussen weten we dat dit niet klopt. De vroegste leden van homo sapiens deelden de aarde bijvoorbeeld met neanderthalers en homo erectus. Maar toen wisten we dat nog niet, en dus namen antropologen aan dat alle skeletten die ze vonden en die in dezelfde periode leefden, tot één enkele mensachtige soort moesten behoren.

De gevonden skeletten in Hadar waren echter duidelijk verschillend. Sommige waren tenger en klein, en andere fors en groot. Je zou – met wat je nu weet – zelfs kunnen denken dat je hier twee verschillende soorten te pakken hebt. Maar dat idee kwam niet bij Johanson en co op. Zij schreven het verschil in plaats daarvan toe aan seksueel dimorfisme.
Dimorf = man vrijt, vrouw zorgt

Die ‘keuze’ heeft nogal wat gevolgen gehad, bijvoorbeeld in de evolutiepsychologie. De mate van dimorfisme zegt namelijk iets over het gedrag van de mannen en de vrouwen van die soort. Neem bijvoorbeeld de gorilla. Daar is het mannetje (ook) veel groter dan het vrouwtje. Door zijn kracht is een gorillakerel in staat om er een harem van vrouwtjes op na te houden. De vrouwtjes op hun beurt zorgen voor de kinderen. Bij apen die meer van gelijke grootte zijn, gaat het er anders aan toe. Apen en apinnen vormen tamelijk monogame paartjes en in veel gevallen helpen de aapmannen bij de opvoeding van de kleintjes.
Terug naar onze voorouders: als die erg dimorf waren, denken veel evolutiepsychologen, dan komt daar misschien het moederlijk zorginstinct vandaan, en de drang tot vreemdgaan bij mannen. En die gedragspatronen zitten nu nog steeds in ons ‘systeem’, ook al de heren en dames homo sapiens ondertussen bijna hetzelfde gebouwd. Maar zou die theorie nou niet kloppen, bijvoorbeeld omdat Lucy geen vrouw is, of omdat haar stevige tijdgenoten tot een andere soort behoren, dan schetst dat een heel ander beeld van ons erfgoed. In feite draait het de theorie om: ineens zou het ‘natuurlijk’ zijn voor mannen om luiers te verwisselen en hun vrouwen trouw te blijven.

Is Lucy wel een vrouw?
De Amerikaanse antropoloog Lori Hager is een van de wetenschappers die betwijfeld dat Lucy een vrouw is. Zij denkt dat Johanson zich in de luren heeft laten leggen door uiterlijkheden – klein, fijn gebouwd – en toen te snel conclusies heeft getrokken. In het boek ‘Women in human evolution’ wijst ze er op dat Lucy haar onmiskenbaar vrouwelijke naam vrijwel meteen na de vondst van haar skelet kreeg. Tijdens het feest in het kamp in Hadar speelde namelijk het Beatlesnummer ‘Lucy in the sky with diamonds’, en prompt werd het skelet hiernaar vernoemd.

Maar ook op wetenschappelijk vlak komt Hager met steekhoudende argumenten. Zo vond Johanson niet alleen Lucy’s lichaamsgrootte een bewijs van haar vrouwelijkheid, maar ook de vorm van haar bekken. Bij homo sapiens is het inderdaad zo dat vrouwen een wijder bekken hebben dan mannen en dat je daaraan prima het geslacht van een skelet kunt aflezen. Maar dat wijdere bekken is een gevolg van het feit dat mensenbaby’s zulke enorme breinen en dus grote schedels hebben – een eigenschap die pas later in de evolutie ontstond. Dus hoezo heeft Lucy heeft ‘vrouwenbekken’, vraagt Hager zich af.
Het past niet
Ze krijgt bijval van de Duitse antropologen Martin Häusler en Peter Schmid. Zij redeneerden zo. Áls Lucy een vrouw is én ze tot een seksueel dimorfe soort behoort, dan moet ze in staat zijn om zowel een jongetje als een meisje te baren. Maar de jongetjes zullen naar verwachting – omdat ze zoveel groter zijn – toch een wat zwaardere kluif zijn dan de meisjes. En na wat rekenwerk trokken ze een controversiële conclusie: het past niet. Dus is Lucy geen vrouw, of behoort ze niet tot een dimorfe soort.

Het werk van Häusler en Schmid werd niet door iedereen met gejuich ontvangen. De Britse paleontologen Bernard Wood en Patrick Quinny bijvoorbeeld, houden vol bij Lucy allemaal nét moet passen tijdens de bevalling. Volgens hen is er geen reden om te denken dat Johansons theorie aan vervanging toe is.
Twee soorten zonder dimorfisme

Dean Falk is hoogleraar antropologie in Florida denkt daar anders over. Hoewel ze accepteert dat Lucy een vrouw is, verwerpt ze het idee van Lucy als onze seksueel dimorfe voorouder. Zij denkt dat de smalle, kleine Lucy in plaats daarvan tot een heel andere soort behoort dan de grote, robuuste skeletten die in Hadar gevonden werden. De clou zit hem in hun schedels. Als een soort rechtop gaat lopen, dan moet er iets aan je anatomie veranderen. Je hoofd komt anders op je ruggenwervel te staan, en dat vereist aanpassingen in de manier waarop je brein van bloed wordt voorzien.
Die aanpassing, vond Falk nadat ze een groot aantal voorouderlijke schedels bestudeerde, is een soort holte achterin je hoofd. Ze noemt het de O/M sinus en het is een belangrijke stap in de evolutie. Moderne mensen hebben hem ook, net als de grote, breedgebouwde skeletten. De kleine skeletten, waar Lucy er één van is, hebben echter geen O/M sinus. En dat is een sterke aanwijzing dat het het hier gaat om twee verschillende soorten, en niet de man en de vrouw van één dimorfe soort.

Niet onze voorouder
Maar het betekent nog iets anders. Het betekent dat het onwaarschijnlijk is dat Lucy een voorouder van de moderne mens is. Ze behoort immers tot níet tot de soort die een aangepast brein had. Falk denkt dat het juist de stevige tijdgenoten van Lucy waren (de skeletten die we eerst als mannen zagen) die uiteindelijk zijn geëvolueerd tot moderne mens. En daarvoor heeft ze nog een aanwijzing: Lucy’s ‘kind’.
De link tussen Lucy en ons

In 1986 ontdekte Johanson in de Olduvai vallei in Tanzania het fossiel van een menselijke voorouder die – volgens hem – het midden hield tussen Lucy en de latere mensachtigen. Zijn schedel was namelijk groter dan dat van Lucy en ook zijn voortanden deden wat moderner aan. Johanson noemde zijn vondst homo habilis (handige mens), en claimde dat dit het bewijs was dat Lucy daadwerkelijk onze oermoeder is. Homo habilis is als het ware haar kind, en via hem was haar soort geworden tot moderne mens.

Falk gelooft er niets van. Homo habilis is te klein, zegt ze, om een voorouder te zijn van de latere mensensoorten, die allemaal lang zijn en breedgebouwd. Bovendien heeft Lucy’s opvolger lange, aapachtige armen, die je niet terugziet bij de latere mensachtigen. Volgens haar is homo habilis gewoon van dezelfde soort als Lucy, met toevallig een iets groter brein. En ze blijft bij haar theorie dat het de robuuste mensachtigen waren die uiteindelijk aan de wortel van het menselijke erfgoed stonden.

Olé voor de ruzie, want nu weten we iets nieuws

Bij mijn weten maken Falk en Johanson, en Häusler/Schmid en Wood/Quinny nog steeds ruzie. Dat is ook wel te begrijpen, want de evolutie van de mens is raadselachtig en mysterieus en er zijn maar weinig aanwijzingen. Toch zijn we dankzij de ruzie wijzer geworden. Zo weten we nu dat het onwaarschijnlijk is dat bij onze voorouders – wie ze ook waren – mannen en vrouwen sterk van elkaar verschilden. En dat maakt het logisch dat beide seksen een koppel vormden en dat vrouwen niet helemaal in hun eentje de kinderen hoefden op te voeden. Een beetje zoals nu, eigenlijk, en dat al miljoenen jaren lang.
Zie ook:
- Het moedergen (Kennislinkartikel)
- Uit eten in de steentijd (Kennislinkartikel)
- Schudden aan de menselijke stamboom (Kennislinkartikel)
- Meer over a. afarensis (Engels)