Damián Zaitch promoveerde in 2001 op zijn studie Traquetos: Columbians involved in the cocaine business in the Netherlands. De meeste wetenschappelijke studies naar de georganiseerde misdaad zijn gebaseerd op officiële bronnen of op verklaringen van mensen die uit het criminele milieu zijn gestapt. De studie van Damián is daarentegen etnografisch van aard. Hij verrichtte daarvoor veldwerk in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

Wat was het doel van je onderzoek en wat zijn je belangrijkste bevindingen?
“Het verhaal begint eigenlijk op het moment dat de cocaïne uit Colombia vertrekt. Ik heb met name gekeken naar het transport en de import van de cocaïne. Het doel van mijn proefschrift was om te kijken naar de betrokkenheid van de Colombiaanse gemeenschap in Nederland bij drugssmokkel. Ten tweede wilde ik de sociale organisatie van de cocaïnebusiness zelf onderzoeken. Hoe is de drugssmokkel georganiseerd? Hoe is de arbeidsverdeling en wat zijn de organisatorische relaties?
Eén van de bevindingen van mijn onderzoek is dat de relatie met de Colombianen die in Nederland wonen zwak is. De Colombiaanse gemeenschap is niet alleen klein, maar ook gefragmenteerd. In Nederland zijn er geen buurten waar veel Colombianen wonen. De grootste concentratie vind je in Den Haag. De mannen – het zijn voornamelijk mannen – die betrokken zijn bij de cocaïnehandel bleken voornamelijk Colombianen te zijn die tijdelijk naar Nederland komen: de zogenaamde ‘traquetos’. Sommigen waren hier maar een maand, anderen waren twee jaar in Nederland. Maar over het algemeen hebben zij weinig contact met de lokale Colombiaanse gemeenschap. Tegelijkertijd is het wel zo dat ze naar hetzelfde restaurant, dezelfde kerk en naar dezelfde uitgaansgelegenheden gaan."
Hoe is de cocaïnesmokkel georganiseerd?
“Wat betreft de sociale organisatie van drugssmokkel heb ik geconcludeerd dat het veelal gaat om kleine, heel flexibele, onafhankelijke organisaties. Het zijn eigenlijk meer groepjes en gelegenheidsnetwerken. Je hebt veel ad hoc groepjes van twee personen. Ik heb ook eenmansbedrijfjes gevonden. Dat zijn een soort freelancers. Ze zijn over het algemeen heel competitief en flexibel.
Er zijn dus geen kartels, geen grote en stabiele organisaties. Dat is ook eigenlijk onmogelijk. Neem iemand als Pablo Escobar, één van de grootste en beruchtste Colombiaanse drugsbaronnen, zelfs hij had geen grote organisatie. Er wordt in de literatuur wel gesproken over een organisatie van tweehonderd mensen rond Escobar, maar dat is onzin. Hij had tien personen om zich heen die hem kenden, maar voor de rest waren het mensen die via via betaald werden om dingen te doen. Zij hadden geen enkel contact met Escobar zelf. Ze kenden hem niet en vaak wisten ze niet eens dat ze voor hem werkten.
Ook in de Colombiaanse cocaïnehandel in Nederland zijn het dus meestal kleine, flexibele organisaties waaraan veel legale en illegale diensten worden uitbesteed. De koeriers bijvoorbeeld – de ‘bolletjesslikkers’ – zijn mensen die vaak niet weten wie de opdrachtgever is en wie de eigenaar van de cocaïne is. Ze zijn gerekruteerd door een intermediair en dat is dan ook de enige persoon die zij kennen. Het is in principe een efficiënte manier om mee te werken. Daarnaast betekent de flexibiliteit ook dat rollen binnen de groep vaak veranderen. Ik heb bijvoorbeeld mensen gesproken, die vier operaties in een jaar hadden en in elke operatie een andere rol hadden. Dus in één operatie was de persoon een soort employee, maar in de tweede operatie was zo iemand partner. Dat heeft veel te maken met de aard van de operatie. Als een nieuw project of operatie via een contact van mij in Colombia zou komen, dan neem ik een andere positie in. Daarom nemen sociale relaties een heel centrale plaats in in de cocaïnehandel. Wie ken je en wie niet, zowel hier in Nederland als in Colombia."

Je hebt jarenlang veldwerk verricht. Hoe heb je toegang kunnen krijgen tot de gesloten Colombiaanse gemeenschap en tot die gevoelige informatie?
“Ik ben zelf Argentijn, dus ik spreek Spaans. Voor antropologen is dat een gunstige uitgangspositie, want het is ‘quasi-native’. Ik ben geen Colombiaan, maar ook geen Nederlander. Omdat ik een etnografische studie wilde verrichten, heb ik bewust geen politie of justitiemateriaal gebruikt. Wel heb ik verschillende politiemensen geïnterviewd, maar ik heb geen gesloten data van politie of justitie gebruikt.
Voor mijn veldwerk heb ik veel geïnvesteerd in het creëren van een vertrouwensband met ‘gatekeepers’: mensen die mij in contact konden brengen met drugshandelaren. Ik heb daarvoor onder meer jarenlang gewerkt in drie Latino migrantenorganisaties. Binnen deze organisaties heb ik verschillende rollen gespeeld, zoals maatschappelijk werker en cultureel animator. Ik was bijvoorbeeld de organisator van een groep die naar de gevangenis ging om Colombianen te helpen als sociaal maatschappelijk werker. Daarnaast heb ik ook veel bingo’s georganiseerd.
Verder heb ik in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam alle dingen gevolgd die iets met Colombianen te maken hadden. Als er ergens een concert was, dan ging ik. Elke zaterdag naar een salsatent, iedere zondag naar de kerk. Vooral de kerk was heel belangrijk. Iedere zondag vind je ruim vijfhonderd Latino’s in de kerk. Vrijwel elke drugshandelaar is daar ook. Zij kennen elkaar. Het is een kleine gemeenschap. Er zijn ongeveer 14.000 Colombianen in heel Nederland, waarvan de grootste groep in Den Haag woont. Na een maand veldwerk wist ik wie wie was en waar ik de mensen moest vinden.
Ik was altijd open over wie ik was, dus nooit undercover. Maar soms gebeurde het wel dat niet iedereen in een gezelschap wist wie ik was. Je gaat bijvoorbeeld naar een salsadiscotheek met twee vrienden en zij zeggen: “je bent onze vriend, maar je zegt niet wie je werkelijk bent.” Maar in de gevangenis vertelde ik op een gegeven moment wel dat ik ook onderzoek deed. Uiteindelijk maakte ik na vier jaar veldwerk deel uit van een netwerk van ongeveer 190 personen, waaronder 43 personen die betrokken waren bij drugssmokkel."
Welke methodes en routes worden gevolgd om cocaïne vanuit Colombia naar Nederland te smokkelen?
“Als je kijkt naar Spanje en Nederland, twee belangrijke invoerlanden voor de Europese markt, dan zijn er twee heel verschillende smokkelmethoden. In Spanje zijn er meer malafide schepen bij betrokken. Het gaat daar om grote schepen, waarvan iedereen weet – dus inclusief de hele bemanning – dat het schip wordt gebruikt om een grote partij cocaïne te vervoeren. Zij varen tot bijvoorbeeld tweehonderd mijl uit de kust. Vervolgens varen ’s avonds de drugssmokkelaars met kleine speedboten naar de schepen toe om de cocaïne op te komen halen. In Nederland gebeurt dat niet. Hier komt de cocaïne via de stroom van legale goederen het land binnen. Vaak is het zo dat de transporteur er niets van weet en dat alleen het import-exportbedrijf erbij is betrokken. De cocaïne komt via de Rotterdamse of Amsterdamse haven per container Nederland binnen en die containers worden vervolgens naar een opslagloods gebracht. Dan pas komen er mensen om de container te openen en de cocaïne op te halen.”
Castells noemt in zijn boek ‘The Rise of the Network Society’ uit 2000 de internationale cocaïnehandel als het ultieme voorbeeld van een internationaal stedennetwerk. Bevestigen jouw resultaten dat beeld en welke rol spelen Nederlandse steden precies?
“De helft van de cocaïne in de Europese Unie komt via Spanje, maar Nederland is al twintig jaar lang het tweede land met een vierde van de markt. Dit betekent dat van alle cocaïne die in Europa wordt geconsumeerd 25 procent via Nederland komt.
Er is een belangrijke lijn die gaat van Colombia, via andere landen in Latijns-Amerika, waaronder Ecuador, Venezuela, Brazilië en de Antillen naar Nederland en vanuit Nederland naar Europa. In totaal gaat negentig procent van de cocaïne die in Nederland aankomt door naar andere landen. Dus eigenlijk is Nederland een doorvoerland. De meeste cocaïne wordt gewoon direct doorgevoerd. De meeste cocaïne die in Duitsland geconsumeerd wordt, komt uit Nederland, maar de cocaïne gaat ook door naar Polen, andere nieuwe landen van de Europese Unie, Zwitserland, Italië en Groot-Brittannië. Een beetje gaat ook naar Frankrijk, maar de meest cocaïne in Frankrijk en de Mediterrane landen komt toch via Spanje.
In de Nederlandse situatie speelt Rotterdam een belangrijke rol als doorvoerhaven. De cocaïne komt Rotterdam binnen, gaat naar een loods, er komt een grote vrachtwagen en die neemt de cocaïne direct mee naar Polen of een ander land. Rotterdam neemt in de cocaïnehandel dus een centrale positie in. Het is de grootste cocaïnehaven van Nederland en misschien wel van heel Europa, maar de haven van Amsterdam is ook erg belangrijk. Dit komt doordat de Amsterdamse haven veel lijnen heeft met Zuid-Amerika. De meeste containers uit Brazilië, komen via Amsterdam en niet via Rotterdam. Daarnaast is Schiphol natuurlijk belangrijk, met name de verbinding tussen Nederland en Suriname en de Nederlandse Antillen. Je ziet dat de laatste tien jaar het Antillengebied een heel belangrijke doorvoerroute is geworden.
De grote steden faciliteren in feite de cocaïnesmokkel. In Amsterdam zie je bijvoorbeeld ook dat Colombianen appartementen hebben. Zij gebruiken die om de cocaïne op te slaan tot het moment dat het doorverkocht wordt. Zo heb ik gezien dat in een pand in de Jordaan honderd kilo cocaïne was opgeslagen, maar daar kan het niet langer dan één of twee dagen blijven staan."

Je veldwerk deed je in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. De rol van Amsterdam en Rotterdamse en met name de havens is duidelijk, maar welke rol speelt Den Haag?
“Den Haag is de stad waar de Colombianen hoofdzakelijk wonen en daarom van belang. Er zijn daar veel restaurants en salsaplekken, die een heel centrale rol spelen. Daar worden veel deals gesloten. Maar Nederland is klein. Men woont in Den Haag en gaat gewoon met de auto heen en weer naar Rotterdam, Amsterdam of Antwerpen. Eén van de grote voordelen van Nederland voor de smokkelaars is dat ze heel snel naar België en Duitsland kunnen. Nederland is voor hen een soort logistiek paradijs.”
Wat zou je de Nederlandse overheid adviseren ten aanzien van de aanpak van drugssmokkel?
“Het is moeilijk om in een land alles te veranderen. De Amerikanen spelen een belangrijke rol. Ook op het gebied van drugs bepalen zij de wereldpolitiek. Ze zijn bezig met een ‘war on drugs’ in Latijns-Amerika, overigens gesteund door Nederland. In mijn ogen is er echter geen militaire oplossing mogelijk voor deze problematiek. Men is al 25 jaar bezig met de strijd tegen drugs en de handel is juist sterker en professioneler geworden. In mijn ogen werkt die aanpak dus gewoon niet. Het is belangrijk voor Nederland om, samen met de Europese Unie, na te denken over langetermijnveranderingen. Uiteindelijk zie ik persoonlijk geen andere oplossing dan de regulering van cocaïne. Van productie tot consumptie. Verder vind ik het pure hypocrisie dat aan de ene kant Antilliaanse bolletjesslikkers worden opgepakt met een paar grammetjes op zak, maar aan de andere kant niets wordt gedaan aan de kilo’s cocaïne die door Rotterdam komen, omdat dat slecht is voor de economie. Dat is het toppunt van symboolpolitiek.”
Katja Rusinovic is redacteur van AGORA. Damián Zaitch promoveerde in 2001 bij prof. Frank Bovenkerk cum laude op een onderzoek naar de organisatie van cocaïnehandel in Nederland. Hij is als universitair docent verbonden aan de sectie criminologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam.