Het delen van prooidieren leidt tot harde concurrentie onder roofdieren. Daarom overleeft er op den duur maar één roofdiersoort onder deze omstandigheden. Tenminste, dat is de regel volgens een klassieke ecologische theorie. Theoretisch ecologen van de universiteit van Amsterdam denken dat dit wel eens helemaal anders kan liggen. Het team, onder leiding van André de Roos, ontwikkelde twee computermodellen om populaties roof- en prooidieren te onderzoeken. En wat blijkt? Roofdiersoorten die leven van dezelfde prooidieren helpen elkaar door zich te richten op verschillende levensstadia van prooien.
Misschien helpt de slang met het wegvangen van volwassen ratten andere roofdieren aan een lekker maaltje.
In beide modellen leven de prooidieren in een omgeving waar sprake is van scramble competitie. Dit houdt in dat al het beschikbare voedsel eerlijk wordt verdeeld. Op het moment dat er niet genoeg voedsel is voor iedereen, heeft dus ook niemand genoeg te eten. Het belangrijkste verschil tussen de twee modellen? In het ene geval ligt de scramble competitie bij de kleine, jonge prooidieren en in het andere geval bij de volwassen prooidieren. Dit verschil heeft grote gevolgen voor de roofdiersoorten die op deze prooi jagen.
Model 1: competitie bij kleine, jonge prooidieren
Er zijn veel kleine, jonge dieren in de prooipopulatie en er is niet genoeg voedsel voor iedereen. Roofdier A vangt deze jonge diertjes en kan daardoor goed overleven. Wegvangen van kleine prooien zorgt er bovendien voor dat de competitie voor voedsel afneemt. Jonge prooien kunnen daardoor sneller groeien en zich eerder voortplanten. Een fantastische mogelijkheid voor roofdier B, die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van grote, volwassen prooidieren. Zonder het jagen van roofdier A was roofdier B er nooit in geslaagd om te overleven. Er was immers geen geschikte prooi voor roofdier B beschikbaar.
Het wegvangen van volwassen prooidieren, zorgt ervoor dat de concurrentie om voedsel afneemt. De overgebleven prooidieren kunnen dan meer energie steken in vruchtbaarheid en voortplanting.
Model 2: competitie bij grote, volwassen prooidieren
Maar andersom kan het ook. Scramble competitie treedt misschien nog wel vaker op als er veel grote, volwassen dieren in de prooipopulatie zijn. Roofdier B vermindert de competitie door het wegvangen van grote prooien. De overgebleven volwassen prooidieren kunnen nu meer energie steken in vruchtbaarheid en voortplanting. Hierdoor komen er steeds meer kleine, jonge prooien in de populatie. Roofdier A kan zijn buikje weer vol eten en weet, dankzij de inspanningen van roofdier B, te overleven.
Roofdier A en roofdier B zijn concurrenten van elkaar, omdat zij dezelfde prooidieren eten. Toch kunnen beide roofdiersoorten ook niet zonder elkaar, want dat zouden zij niet overleven. Dat de modellen in de natuur ook werken, is te zien aan de enorme biodiversiteit op aarde. Als bij elke concurrentieslag slechts één roofdiersoort zou blijven bestaan (zoals in de klassieke ecologische theorie), zou het aantal rovers een stuk minder divers zijn.
Zie ook:
- Bloeddorstige vleeseter toch kwetsbaar (Kennislinkartikel ism NIBI)
- Jager: wolf, prooi: zalm (Kennislinkartikel)