Je leest:

Regeringspartijen maken het verschil

Regeringspartijen maken het verschil

Auteur: | 15 november 2005

Terwijl de overgrote meerderheid van de politici het Europese Grondwettelijk Verdrag steunde, stemde een meerderheid van de Nederlandse en Franse kiezers tegen. De vier Europese referenda in 2005 bevestigen de suggestie van eerder onderzoek dat het vermogen van regeringspartijen om hun aanhang te sturen cruciaal is voor de uitkomst van Europese referenda.

Het Europees referendum was in Nederland een fiasco voor de Nederlandse regeringspartijen en voor de grootste oppositiepartij, de PvdA. Het is de partijen die ‘Ja’ campagne voerden niet gelukt hun achterban van hun gelijk te overtuigen. Dit heeft alles te maken met de binnenlandse politieke verhoudingen.

Voor politici (en politicologen) zou het eigenlijk het makkelijkst zijn als Europese politiek gewoon in Brussel kan worden afgehandeld en Nederlandse politiek in Den Haag. In de praktijk bestaan er echter tal van dwarsverbanden tussen Europese en Nederlandse politiek. Eén zo ’n dwarsverband is dat alle landen deze wijzigingen apart moeten goedkeuren (ratificeren), wanneer de spelregels van de Europese politiek in de Europese verdragen worden herzien.

Doorgaans zijn het de nationale parlementen die deze goedkeuring geven. In sommige gevallen laten landen echter alle keizers meebeslissen over die goedkeuring door middel van een referendum. In enkele lidstaten (Denemarken en Ierland) is dit zelfs min of meer verplicht vanwege de Grondwet, terwijl politici in andere landen kunnen kiezen voor het houden van een referendum als zij vinden dat de Europese veranderingen zo belangrijk zijn dat ze daar niet alleen onderling over willen beslissen.

Op het moment dat je in de nationale politiek over Europese zaken moet gaan beslissen, blijkt het echter vaak moeilijk om het zuiver over de Europese zaken te hebben en de nationale politieke verhoudingen volledig buiten te sluiten. Veeleer dreigen de binnenlandse politieke verhoudingen de Europese vraagstukken te overschaduwen. Dat geldt zowel voor kiezers als voor politieke partijen.

bron: pvdabergeijk.nl

Veel kiezers laten zich bijvoorbeeld in hun stem voor de Europese Parlements-verkiezingen vooral leiden door hun mening over de nationale politiek in plaats van over de Europese politiek. Om deze reden duiden politicologen de Europese verkiezingen (evenals gemeentelijke en provinciale verkiezingen) wel aan als ‘tweederangs’ verkiezingen in vergelijking met de ‘eersterangs’ verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Ook voor politieke partijen is het verleidelijk de binnenlandse politieke verhoudingen te laten meespelen in hun standpuntbepaling over Europese vraagstukken. Los van haar inhoudelijke mening, kan het voor het imago van een oppositiepartij bijvoorbeeld voordelig zijn om zich tegen een Europese beleidsmaatregel te keren omdat deze met de instemming van de regering tot stand is gekomen.

Ook bij de referenda over Europa moeten we de binnenlandse politieke verhoudingen in het oog te houden. De plek die een partij heeft in de nationale politieke verhoudingen blijkt van groot belang voor het standpunt dat zij kiezen in de campagne (vóór of tegen) en voor hun invloed op de uiteindelijke uitslag. Partijen die in de regering zitten hebben doorgaans weinig keus. De regering is altijd nauw betrokken bij het opstellen van een nieuw Europees verdrag en uiteindelijk komt zo’n verdrag alleen tot stand als elke regering ermee akkoord is. Omdat de regering dus al haar handtekening heeft gezet, is het ook logisch dat de regeringspartijen voor de goedkeuring van het verdrag zijn.

Aan de kant van de oppositie vinden we doorgaans twee soorten partijen. Eén deel van hen heeft doorgaans weinig twijfel over hun standpunt over Europese verdragen. Dit betreft de, veelal kleinere, oppositiepartijen die opereren als protestpartijen; zij ambiëren niet direct in de regering te komen maar proberen vooral ook de tegenzin van hun kiezers tegen de dominante politiek als geheel te verwoorden. Dergelijke protestpartijen vinden we doorgaans op de flanken van het politieke spectrum en in Nederland kunnen de Socialistische Partij en de Lijst Pim Fortuijn als voorbeeld gelden. De tegenzin van deze partijen tegen de dominante politiek strekt zich logischerwijs ook uit tot de Europese politiek en zo goed als zonder uitzondering keren zij zich tegen alle Europese verdragen.

Aan de andere kant wordt de oppositie echter doorgaans geleid door één, of soms enkele, grote partijen die na een volgende verkiezing in de regering hopen te komen. Heeft een land bijvoorbeeld een centrum-rechtse regering van Christen-democraten (zoals het CDA) en Liberalen (zoals de VVD), dan wordt de oppositie aangevoerd door een Sociaal-democratische partij (zoals de PvdA) en omgekeerd. Deze grote oppositiepartijen komen bij een Europees referendum in een moeilijke spagaat te zitten.

Aan de ene kant is er een sterke neiging om voor een Europees verdrag te zijn. Christen-democraten, Sociaal-democraten en Liberalen hebben inmiddels alledrie sterke ideologische redenen om voor verdere Europese samenwerking te zijn. Bovendien geldt dat als een oppositiepartij vroeg of laat weer in de regering komt, ze onvermijdelijk met de Europese spelregels zal moeten leven. Aan de andere kant is het echter niet echt aanlokkelijk om zij aan zij met de regeringspartijen op te trekken in de referendumcampagne en is het aantrekkelijker de campagne te benutten om zich tegen hen af te zetten.

Wat is er nu bij de referenda over het Europese Grondwettelijk Verdrag gebeurd? Meer specifiek, in hoeverre hebben politieke partijen hun aanhang kunnen beïnvloeden? Uit enquêteonderzoek in opdracht van de Europese Commissie (de zogenaamde ‘Eurobarometer’) komt in alle vier de landen waar een referendum is gehouden – Spanje, Frankrijk, Nederland en Luxemburg – een vergelijkbaar patroon naar voren voor de drie soorten partijen die we hierboven hebben onderscheiden (zie de tabel).

De Eurobarometer meet de publieke opinie in de lidstaten over Europese zaken

In de eerste plaats blijkt dat de aanhang van protestpartijen zich en masse tegen het Grondwettelijk Verdrag heeft gekeerd. Van veel van de protestpartijen in de vier landen stemde bijna 90 procent van de achterban ‘Nee’. In de tweede plaats laten de cijfers zien dat je voor een positieve referendumuitslag niet op de aanhang van de grote oppositiepartijen kunt rekenen. Grote oppositiepartijen die voor goedkeuring van de Europese Grondwet pleitten hadden heel weinig grip op hun achterban. Sterker nog, in veel gevallen koos de meerderheid van hun achterban voor de tegenstem.

Hoe stemden de aanhangers van de politieke partijen in de Europese referenda?

Gebaseerd op Eurobarometer onderzoeken (2005); lege antwoorden niet opgenomen, daarom tellen JA en NEE niet altijd op tot 100%. Klik op de afbeelding voor een grotere versie.

Als je weet dat je niet op de aanhang van oppositiepartijen kunt rekenen en dat de (kleinere) aanhang van protestpartijen zich zeker tegen het Verdrag keert, dan ligt het lot van het referendum in wezen in de handen van de regeringspartijen. Regeringspartijen komen bovendien een heel eind in de richting van de gewenste meerderheid als zij de aanhang die hen in de regering heeft geholpen ook kunnen overtuigen om vóór het Verdrag te stemmen.

In de referenda in Spanje en Luxemburg legden de grote regeringspartijen de basis voor een positieve uitslag doordat zij meer dan driekwart van hun kiezers wisten te overtuigen. De mate waarin de Franse regeringspartijen daarbij achterbleven maakte net de cruciale 5 procent van de kiezers uit die ze nodig hadden gehad voor een meerderheid voor het ‘Oui’. De Nederlandse regeringspartijen deden het nog slechter en men kan stellen dat het referendum in Nederland niet zozeer is gewonnen door de protestpartijen maar meer nog is verloren door de regeringspartijen.

Het referendum in Nederland is in feite verloren door de regeringspartijen.

Bij dit alles past één kanttekening: we hebben het hier namelijk uitsluitend over landen die niet zoveel ervaring hebben met Europese referenda. Onderzoek in Denemarken en Ierland suggereert dat als kiezers meer ervaring hebben met Europese referenda, de binnenlandse politieke verhoudingen steeds minder invloed hebben op hoe zij stemmen. Wat dat betreft kunnen we de referenda in de vier landen van afgelopen jaar ook als een eerste voorproefje zien. Als er in de nabije toekomst weer referenda over Europese onderwerpen plaatsvinden, zullen de binnenlandse politieke verhoudingen waarschijnlijk van minder belang zijn.

Dr. Ben Crum is als universitair docent verbonden aan de afdelding politicologie van de faculteit sociale wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op een paper gepresenteerd op de Conferentie over ‘Euroskepticism: Causes and Consequences’, 1 en 2 juli 2005 in Amsterdam. Dit paper heette: ‘Confusing Cues: Competition and Collusion of Party Strategies in Referendums on the EU Constitution’.

Dit artikel is een publicatie van Kennislink (correspondentennetwerk).
© Kennislink (correspondentennetwerk), alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 15 november 2005
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.