Je leest:

Racisme en de DNA-revolutie

Racisme en de DNA-revolutie

Auteur: | 12 oktober 2009

Een rassenindeling is lange tijd taboe geweest, maar wetenschappers weten niet eens zeker of rassen echt bestaan. Sommige wetenschappers vinden van wel, en zeggen dat een rassenindeling zelfs nodig is om ziekten te bestuderen. Gaat dat racisme verergeren?

Niet alle negers zijn zwart. En niet alle blanken zijn wit. Barack Obama bijvoorbeeld, de eerste zwarte president van de Verenigde Staten, is lichter gekleurd dan het gros van de zwarte bevolking dat op hem heeft gestemd. Blank is hij niet, maar het etiket zwart is wat overdreven. Toch gebruiken mensen al honderden jaren de gemakkelijke zwart-wit indeling om zogenaamde rassen aan te duiden. Aziatische mensen zouden zelfs tot een geel ras behoren – met de kanttekening dat een Aziatische huidskleur verbleekt bij de felgele textuur van de Simpsons.

Een rassenindeling is lange tijd taboe geweest, maar komt door biomedisch onderzoek weer in trek. Vlak na de Tweede Wereldoorlog, waarin Hitler een eigen versie van het Arische ras promootte, stonden de meeste wetenschappers – begrijpelijk – negatief tegenover het begrip ras. Dom etiketteren was het, meer niet. Nadenken over ras mag inmiddels weer: dankzij biotechnologie is het mogelijk om te onderzoeken of ras in het DNA van een mens terug is te vinden. Volgens sommigen is deze zoektocht zelfs cruciaal voor goed biomedisch onderzoek, volgens anderen vraag je met onderzoek naar de genetische basis van het ras alleen maar om nieuwe rassenhaat.

Barack Obama bijvoorbeeld is lichter gekleurd dan het gros van de zwarte bevolking dat op hem heeft gestemd.
Pexels, via CC0

Ras in ons DNA

Daarom eerst de vraag: in hoeverre is DNA eigenlijk bepalend voor ras? Nergens is die vergelijking zo makkelijk als bij mens’ beste vriend: de hond. Denk maar eens aan het verschil tussen deze twee volgende door fokkers erkende rassen: een Deense dog van één meter hoog en een chihuahua van tien centimeter. Volgens het breedste genetisch onderzoek onder honden, dat in 2004 in het blad Science verscheen, komen de genen tussen alle hondenrassen gemiddeld slechts voor tweederde overeen. De overige 33 procent aan genen is uniek per ras. Die vind je alleen bij dat ene ras – en nergens anders.

Tussen mensen bestaan er niet zulke enorme verschillen, als tussen een Deense dog en een chihuahua. Hoe groot deze twee van elkaar ook verschillen, ze zijn geleidelijk ontstaan uit één hondenras: de wolf.

Mensen liggen genetisch gezien lang niet zo ver uit elkaar als honden, maar verschillen die naar de klassieke rassenindeling luisteren zijn er wel degelijk. Dat schrijven Lynn Jorde en Stephen Wooding in het tijdschrift Nature Genetics, waarin ze meerdere DNA-onderzoeken met elkaar vergeleken. In de DNA-code van donkere, blanke en ‘gele’ mensen, een totaal van 635 proefpersonen, vonden ze ongeveer bij iedere groep zo’n tien tot vijftien procent unieke genen.

Ergens in die tien à vijftien procent unieke genen zit enige rechtvaardiging voor een grove definitie van ras per continent, aldus Jorde en Wooding. Als je met ras bedoelt dat iemands familie oorspronkelijk uit Amerika, Europa, Afrika, Oost-Azië, of Oceanië komt, valt dat prima met DNA-bewijs te staven.

Maar ras wordt ingewikkelder wanneer iemands genen afkomstig zijn van een familie-mix van verschillende continenten. Zo is het zogenaamde ‘latino’-ras een mengelmoes van Europese, Amerikaanse en soms zelfs Aziatische genen – voor genetici geen pijl op te trekken, want soms ontbreekt de oorsprong van het ene continent, dan weer de ander. Rassengrenzen zijn vaag, omdat ze niet van de één op de andere dag ontstaan.

Tot welk ras behoren deze heren? Zijn ze Europees (wit dus), Amerikaans (indianen, vreemd genoeg aangeduid met rood), of Aziatisch (geel)? Als ze een mengelmoes zijn van bovenstaande rassen, welke continent-combinaties noem je dan latino en welke niet?

Gezond ras

Vragen over welke eigenschappen nu wel of niet bij een bepaald ras horen, zijn tegenwoordig weer oké omdat ras ook iets met je gezondheid heeft te maken. Althans, met hoe vaak ziekten voorkomen in de groep waar iemand bij hoort.

Er blijkt namelijk nogal wat verschil te bestaan in het voorkomen van ziekten – en onderzoekers verwachten dat een deel van de oorzaken in de genen zit. Even wat voorbeeldjes. Joden hebben relatief vaak erfelijke ziekte van Tay-Sachs, meldt Richard Cooper in The New England Journal of Medicine (NEJM). Aan de hand van Lindsay Farrer verscheen in Journal Of the American Medical Association een onderzoek dat verschillen aantoont voor de gevoeligheid van Alzheimer tussen verschillende rassen. Volgens Esteban González Burchard en andere biomedici helpt een rassenindeling daarom bij het opsporen en bestuderen van deze ziekten, schrijven ze in NEJM.

Onder joden komt relatief vaak de ziekte Tay-Sachs voor, die door een defect in het DNA wordt veroorzaakt. De ziekte blijft binnen de groep omdat joden nu eenmaal vaker met andere Joden trouwen dan met niet-joden. Dat betekent dat de kans groot is dat een stel ouders beide het ziekmakende gen dragen en doorgeven aan hun kinderen.

Hoewel de definitie ras op deze manier behulpzaam klinkt, hebben Burchard en zijn collega’s kritiek ontvangen. Eerdergenoemde Richard Cooper en anderen schrijven later eveneens in NEJM dat een rassenindeling voor ziekten té kunstmatig en zinloos is als de aanleg voor een bepaalde ziekte in alle rassen voorkomt. Dat de genen met die ziekte-aanleg bij de ene groep wat vaker voorkomen dan de ander, ligt dan eerder aan toeval – net zoals het toevallig is dat je in sommige landen meer blauwe ogen vindt dan groene. In zulke gevallen kun je beter iedereen onderzoeken, aldus Cooper.

Je zou natuurlijk een uitzondering kunnen maken voor een ziekte die slechts bij één ras voorkomt. Maar tot dusver zijn die nog niet gevonden. Heel erg zeldzame aandoeningen komen in de buurt: zo krijgen alleen joden en de van oorsprong Franse Cajun-Amerikanen de ziekte van Tay-Sachs. Maar joden vallen volgens de klassieke rassenindeling onder witte mensen. Net als bij de indeling op continenten stuit ook hier het woord ras op moeilijkheden.

Bovendien zegt Cooper, wat heb je aan een rassenindeling wanneer je als patiënt bij de dokter komt? Stel dat je misschien een erfelijke ziekte hebt, maar je weet dat de aandoening in jouw bevolkingsgroep weinig voorkomt. Daar heb je weinig aan, want het sluit helaas niet uit dat jij de ziekte nooit krijgt. In dat geval is een persoonlijke DNA-test voor jou als patiënt interessanter dan een bevolkingsonderzoek.

De persoonlijke DNA-test als verlossing

Om die reden gaan persoonlijke DNA-tests voor ziekten er waarschijnlijk voor zorgen dat ras als wetenschappelijk begrip enigszins overbodig wordt, schrijft Cooper. Dat druist regelrecht in tegen de angst dat DNA-gegevens tot nieuwe rassenhaat zou leiden.

DNA-analyses worden goedkoper

Technology Review












Het bedrijf Helicos meende afgelopen zomer een doorbraak te hebben gedaan: ze hadden slechts één machine nodig om het DNA van één persoon te analyseren. Critici vinden het geen mijlpaal, omdat de analyse niet overal even precies was – gelukkig inspireert dat andere bedrijven tot betere analyseapparaten. Experts verwachten dat binnen over een jaar of tien DNA-analyses pas écht goedkoop en efficiënt tegelijk kunnen zijn.

De persoonlijke DNA-test als medisch ideaalbeeld wordt tegenwoordig door veel wetenschappers gesteund. En genetische tests worden met de dag sneller en goedkoper. Op dit moment is de technologie echter nog niet precies genoeg, schrijven geneticus Bruce Lahn en econoom Lanny Ebenstein deze maand in Nature. In de tussentijd kun je ziekten het best een stapje voor zijn met bevolkingsonderzoek onder bepaalde groepen zoals Burchard voorstelt, aldus de twee wetenschappers.

Burchards idee dus, maar met een nuancering: groepen. Dat is waar Lahn en Ebenstein over schrijven. Het woord ‘ras’ is nergens in het artikel terug te vinden. Dat deden de auteurs bewust, blijkt wanneer ik Bruce Lahn opbel. Op de vraag waarom antwoordt Lahn: “Je hebt het woord ras niet echt nodig. Je kunt ook gewoon ‘groep mensen’ zeggen, of, als je specifieker wilt zijn, ze bij de naam noemen. Zoals Afro-Amerikaan.”

“Op zich heb ik niets tegen woord ras, zolang iedereen precies hetzelfde ermee bedoelt”, vervolgt Lahn. “Maar dat is helaas niet zo. Wetenschappers vinden er allemaal iets anders van, en voor veel mensen heeft ras zelfs een negatieve bijklank.”

Woordspel

Gezien de verwarring die het woord ras bij wetenschappers losmaakt, is het de vraag of dezelfde verwarring ons in het alledaags leven ook plaagt. Het lijkt erop van wel. Vooral de Verenigde Naties (VN) nemen ras en racisme erg breed: volgens hen valt discriminatie op basis van geloof zelfs onder racisme – een van de redenen waarom je Wilders een racist zou kunnen noemen. Maar geloof is iets ingewikkelder dan huidskleur, en bovendien kunnen zwarte en witte mensen beide hetzelfde geloof aanhangen.

Kortom, ras is een ouderwets begrip voor een wereld waarin de afkomst van mensen niet geordend is, maar een geleidelijke mengelmoes blijkt te zijn. Juist wanneer je onderscheid wilt maken in menselijke eigenschappen die ingewikkelder zijn dan huidskleur, zoals een erfelijke ziekte die in bepaalde groepen mensen voorkomt, schiet ras tekort. Bruce Lahn zei wel iets te zien in het woord ‘groep’. Niet een heel spannend woord, maar heeft wel het voordeel dat je er geen verzamelwoord zoals racist van kunt maken: ‘groepist’ klinkt nergens naar.

Zie ook

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 12 oktober 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.