Waarom stichten mensen eigenlijk opzettelijk brand? Dat vroegen vijf studenten van de Politieacademie zich af. Omdat er in Nederland in het verleden nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek is uitgevoerd naar brandstichters, besloten ze elk af te studeren op het onderwerp seriematige brandstichting tussen 2010-2012. Ze probeerden daarbij allereerst de achtergrond van de dader en zijn motivatie helder te krijgen.

Wat drijft de brandstichter?
Brandstichters zijn meestal jonge, blanke, autochtone mannen, zo blijkt uit de afstudeeronderzoeken. Een meerderheid van de verdachte brandstichters is zelfs minderjarig en de gemiddelde leeftijd ligt op 21 jaar.
Voor het plegen van hun branden hebben brandstichters verschillende drijfveren, waaronder een behoefte aan opwinding of een zoektocht naar aandacht of erkenning. Maar de brand kan ook gesticht worden in een poging om een ander misdrijf te verhullen. Ook kan er sprake zijn van wraak, vandalisme, verslaving of ideologische motieven.
Daders die vaker dan één keer brandstichten, doen dit vaak vanuit emotionele motieven zoals wraakzucht. Door brandstichting wil de dader dan (verondersteld) onrecht vergelden. Die wraak kan gericht zijn op een persoon, op de maatschappij (sociale wraak), op een instelling (institutionele wraak) of op een religieuze of etnische groep (groepswraak). Sociale wraak komt het meest voor bij serieplegers die kampen met gevoelens van kwelling, onbekwaamheid, eenzaamheid of misbruik.
Sociale omgeving
Ook leeftijd bleek flink van invloed te zijn. Met name minderjarigen stichten branden uit baldadigheid of vernielzucht. Ook het verschil tussen alleen opererende serie-brandstichters en groepsplegers is belangrijk. Terwijl tieners en adolescenten vooral brand stichten in groepsverband, handelen volwassen brandstichters eerder in hun uppie. In het eerste geval domineren groepsprocessen, in het laatste geval niet.
In de praktijk blijft het echter lastig om motieven voor seriebrandstichtingen te herkennen. Ook omdat verschillende motieven tegelijkertijd een rol kunnen spelen. En in veel gevallen kunnen de verdachten zelf niet (duidelijk) benoemen waarom zij branden stichten. Wel duidelijk is dat de trigger om branden te stichten is te vinden in de sociale omgeving van de verdachte en/of in zijn psychische gesteldheid. Dit inzicht is van belang voor de partijen die zijn belast met de aanpak van een serie brandstichtingen.
De zeldzame pyromaan
Brandstichters die herhaaldelijk in de fout gaan kunnen lijden aan bepaalde psychische stoornissen, die van invloed zijn op het verloop van de brandstichtingen. Pyromanie, een stoornis in de impulsbeheersing, wordt vaak in één adem genoemd met seriematig brandstichten. Iemand die meerdere keren opzettelijk en doelbewust brand sticht, kan aan pyromanie lijden.

https://www.nemokennislink.nl/publicaties/pyromaan-blijkt-veelpleger/bewerk# Om als pyromaan te kunnen worden gediagnosticeerd, moet de persoon voldoen aan een aantal criteria en mogen er geen andere motieven een rol spelen, zoals financiële overwegingen of wraak. Daarnaast mag de persoon niet onder invloed zijn van middelen of lijden aan wanen of hallucinaties. In de praktijk blijken brandstichters zelden aan deze criteria te voldoen, ook al suggereren mediaberichten nogal eens het tegenovergestelde.
Brandstichters = veelplegers?
Herhaaldelijke brandstichters blijken daarentegen al in veel gevallen als verdachte bij de politie bekend te zijn. Bij bijna een derde is brandstichting het eerste delict waarvan zij worden verdacht. Slechts een minderheid is specialist, dat wil zeggen dat ze uitsluitend verdacht worden van brandstichten.
De overgrote meerderheid bestaat uit generalisten: daders met een breder delictspatroon. Deze worden met name verdacht van vermogensdelicten zonder geweld, zoals diefstal. Ook vernieling en openbare orde overtredingen scoren hoog. Geweld tegen personen komt in mindere mate voor.
De criminele ‘carrières’ van de onderzochte brandstichters duren gemiddeld twintig jaar en beginnen al vroeg. Ruim twee derde van alle misdaden uit de criminele carrière wordt gepleegd na de eerste brandstichting. Verdachten van herhaaldelijke brandstichting maken zich na de eerste brand eerder schuldig aan verkeers- en drugsmisdrijven dan aan seksuele delicten.
Lastige zoektocht
Het opsporen en aanpakken van een actieve seriebrandstichter kan sterke druk uitoefenen op het openbaar bestuur, politie en justitie. Zo kan het voor de brandweer en de politie lastig zijn om de oorzaak van brandstichting te ontdekken. Daardoor is het niet altijd direct duidelijk of een brand het werk is van een seriebrandstichter.
In Enschede werd in 2012 en 2013 herhaaldelijk en opzettelijk brand gesticht op Meubelplein het Schuttersveld. De dader is nog altijd niet gepakt.
Bij de meeste reeksen brandstichtingen is er aan het begin van het politieonderzoek nog geen verdachte in beeld. Technisch bewijsmateriaal gaat letterlijk in rook op en omdat brandstichtingen veelal in de avond en nacht plaatsvinden, zijn getuigen schaars. Helaas blijkt dat uit buurt- en voorbijgangersonderzoek relatief weinig getuigen of bruikbare gegevens naar voren komen. En politiesurveillance, die veel capaciteit en tijd kost, levert in de meeste gevallen ook beperkt resultaat op.
Tweets
Tegelijkertijd beschikken de politie en haar veiligheidspartners wel over verschillende mogelijkheden en aanknopingspunten voor de aanpak van seriebrandstichtingen. Daarbij is samenwerking tussen politie, brandweer en burgers essentieel.
De burger kan een belangrijke bijdrage leveren bij de waarneming en melding van verdachte situaties. Zo blijkt uit de recherchekundige onderzoeken van de politieacademie dat bruikbare informatie vooral afkomstig is van getuigen die zichzelf bij de politie melden.
Tegenwoordig kunnen ook sociale media een positieve bijdrage leveren, omdat op die manier informatie sneller onder burgers verspreid kan worden. De politie kan bijvoorbeeld een oproep doen via Twitter met de vraag aan burgers om te reageren met informatie of beeldmateriaal.
Samenwerking
Ook andere veiligheidspartners kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan de aanpak van een serie brandstichtingen. Een voorbeeld is het delen van materialen, middelen, kennis en expertise tussen de politie en de forensisch-technisch onderzoekers van verzekeringsinstanties. Daarnaast is slimme samenwerking tussen de brandweer en gemeente een must.

Zo is uit onderzoek bekend dat daders van seriebrandstichtingen zich tussen de omstanders kunnen ophouden, of kunnen terugkeren naar de plaats delict. In dit kader kunnen er afspraken worden gemaakt over het registreren van de omgeving door de brandweer die ter plaatse komt. Bluswagens kunnen bijvoorbeeld worden uitgerust met camera’s. Ook is samenwerking belangrijk om eventueel sporenmateriaal veilig te stellen.
Door de brandweer te informeren over het opsporingsonderzoek, kan de politie aanvalsploegen en bevelvoerders beter instrueren over blusmethoden die mogelijke sporen zo min mogelijk vernietigen. Bovendien kunnen brandweer en politie de gemeente adviseren over preventieve maatregelen, zoals containers op straat vervangen door ondergrondse voorzieningen.

Pleegplek
Een ander aandachtspunt betreft de registratie van brandstichtingen bij politie en brandweer. De opsporing is erbij gebaat dat de politie alle voor seriebrandstichtingen relevante delictkenmerken consistenter registreert, want dan zullen in de praktijk betere aanknopingspunten ontstaan om afzonderlijke brandstichtingen aan elkaar te koppelen of om prioriteiten aan te brengen in verschillende zoekrichtingen. Vooral de pleegplaats, de plaats waar de misdaad plaatsvond, biedt hiervoor de basis. Een geografisch profiel dat wordt opgesteld op basis van de pleeglocaties kan namelijk concreet richting geven aan de zoektocht naar een onbekende verdachte.

Daarvoor is wel nauwe samenwerking tussen de politie en brandweer nodig, want de politie komt niet standaard bij elke brand opdraven, bijvoorbeeld niet als het gaat om containerbranden of branden aan bosschages. Omdat de brandweer voor bluswerkzaamheden meestal wel aanwezig is, kan zij hier een eventuele serie brandstichtingen vroegtijdig herkennen. Deze informatie kan ook de waakzaamheid van de politie vergroten, en bijvoorbeeld leiden tot een aangepaste surveillance.
Ruime blik
Ten slotte adviseren de vijf afstudeerders de politie om de focus van het onderzoek breed te houden zolang er nog geen concrete verdachte in beeld is. Zo zou in de politiesystemen niet alleen gezocht moeten worden naar personen met brandstichtingsantecedenten. want het is waarschijnlijker dat de dader voor andersoortige delicten geregistreerd is.
Wanneer een verdachte eenmaal in beeld is, kunnen bijzondere opsporingsmiddelen zoals observatie of het in het geheim opnemen van gesprekken de aanwezige informatie versterken. Met het oog op het verdachtenverhoor kan het bovendien nuttig zijn om een ervaren gedragskundige in te schakelen. Daardoor kan nog meer zicht worden verkregen op de motieven van de dader.
Yvette Schoenmakers werkt als universitair docent en onderzoeker aan de VU, waar ze zich onder meer bezighoudt met ernstige en georganiseerde misdaad, zoals mensenhandel, geweldadige seksuele delicten en herhaaldelijke brandstichting.
Annelies Vanlandschoot is Algemeen juridisch docent en Praktijkassistent aan de Politieacademie Nederland en aan de Vrije Universiteit Brussel.
Winand Sitsen werkt als senior Forensisch Onderzoeker bij de Politie Eenheid Oost-Nederland, waar hij zich onder meer specialiseert in natuurbranden.