De aanpak van probleemwijken, en ook de urgentie daarvan, is niet nieuw. Al sinds eind jaren negentig wordt er gewerkt aan de herstructurering van een groot aantal naoorlogse stadswijken. Om die operatie kracht bij te zetten, lanceerde toenmalig minister Henk Kamp van VROM in 2003 de ‘56-wijkenaanpak’, een investeringsprogramma voor 56 prioriteitswijken. Zijn opvolger Sybilla Dekker werkte dat plan verder uit, en nadat zij het veld had moeten ruimen, deed Pieter Winsemius er nog een schepje bovenop. In een brief aan de Tweede Kamer schreef hij op 1 november vorig jaar dat er in maar liefst 140 wijken sprake is van een opeenhoping van fysieke en sociaaleconomische achterstanden. Hiervan verkeren circa 40 wijken volgens de toenmalige minister daadwerkelijk in de gevarenzone.
Foto: Liesbeth Sluiter
Robuuste gezinnen
In het coalitieakkoord lezen we over dat voornemen: ‘In het besef dat het de mensen zijn die wijken maken, is het onze ambitie om samen met hen en de maatschappelijke organisaties en instellingen die in die wijken actief zijn de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om die wijken weer het been te kunnen laten optrekken.’ Het doorbreken van de eenzijdige bevolkingssamenstelling van probleemwijken is daartoe al sinds de start van de stedelijke vernieuwing een belangrijke strategie. Stadsbesturen, woningcorporaties en projectontwikkelaars spannen zich al jaren in om de middenklasse naar de herstructureringswijken te lokken, met tweeverdieners en starters op de woningmarkt als belangrijkste doelgroepen. In de praktijk vertrouwt men daarbij op de ‘robuuste stedeling’: een vaag omschreven figuur met een olifantshuid die – in tegenstelling tot de naar de suburbs gevluchte middenklasse – in staat is de junks, het zwerfvuil en al het andere grotestadsongerief te trotseren. Deze robuuste stedeling blijkt in de praktijk echter moeilijk te vinden.
Voor het realiseren van prachtwijken lijkt het nieuwe kabinet – zoals op wel meer terreinen – zijn hoop te hebben gevestigd op gezinnen. Of wellicht op robuuste gezinnen. Het coalitieakkoord: ‘Een gezinsvriendelijk beleid draagt eraan bij dat kinderen van jongs af aan zelfvertrouwen, weerbaarheid en verantwoordelijkheidsgevoel meekrijgen. Speciale aandacht is nodig voor de wijken waar veel problemen samenkomen.’ Juist in kwetsbare wijken zou het gezin, als hoeksteen van de samenleving, voor de gewenste stabiliteit zorgen.
Tegelijkertijd blijkt uit verhuisstatistieken keer op keer dat het juist de gezinnen zijn die op grote schaal hun stadswoning verruilen voor een woning in een groene, kindvriendelijke en sociaal veilige buitenwijk. Deze ‘witte vlucht’ is voor bestuurders en beleidsmakers al jaren een bekend fenomeen. Een relatief nieuwe ontwikkeling is dat ook de allochtone middengroepen deze beweging maken. ‘Succesvolle allochtonen trekken massaal naar Almere’, kopte Het Parool in december 2003. Het Sociaal en Cultureel Planbureau noteerde in In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (SCP 2004): ‘Ook in Nederland [begint] zichtbaar te worden dat de allochtone middenklasse uit de stad trekt om in de regio een woning te betrekken.’ En volgens recente prognoses van het Ruimtelijk Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek (RPB en CBS 2006) zal die beweging de komende twee decennia doorzetten. Verondersteld wordt dat allochtonen, op het moment dat ze wat te kiezen hebben op de woningmarkt, hun suburbane woonideaal willen verwezenlijken.
Uit onderzoek blijkt dat het geen vanzelfsprekendheid is dat middengroepen de stad in hun hart sluiten. De allochtone middenklasse blijkt kritisch en stelt hoge eisen aan haar woonomgeving.
Emancipatiemachine
Wetenschappers, beleidsmakers en corporatiemedewerkers zijn geneigd die ontwikkeling als een onomkeerbaar proces te beschouwen, dat ze verklaren vanuit het axioma van ‘de stad als emancipatiemachine’. In deze opvatting is de stad een ‘opwerkfabriek’: nieuwe stedelingen hebben overwegend een laag inkomen, maar in de uitstroom zijn mensen met hogere inkomens en opleiding oververtegenwoordigd. Volgens Platvoet en Van Poelgeest (2005) is het een positieve ontwikkeling dat iedereen die erin slaagt om hoger op de maatschappelijk ladder te komen naar suburbia vlucht. Deze geslaagden maken namelijk plaats voor anderen, die op hun beurt van de opwerkingskracht van de stad kunnen profiteren. De auteurs betogen dat de steden vooral niet moeten proberen om de middenklasse vast te houden, want dat zou alleen maar zand strooien in de machine.
Een mooie gedachte, maar deze emancipatiemetafoor belicht een eenzijdig beeld. Want voor de instandhouding van de emancipatoire werking van de stad is het cruciaal om de middengroepen, met hun sociaal en cultureel kapitaal, te binden. Alleen dan, zo betoogt ook de VROMraad, kunnen achterblijvers immers van het aanwezige kapitaal profiteren. Het kwalitatieve onderzoek Kiezen voor de stad, dat MOVISIE samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam uitvoerde naar de vestigingsmotieven van middenklasse-allochtonen in Amsterdam (Bos en Lommer) en Rotterdam (Delfshaven) schetst een meer genuanceerd beeld van de stedelijke emancipatiemachine. Het onderzoek laat zien dat niet alle ‘winnaars’ de stad de rug toe keren, en dat is goed nieuws voor het nieuwe kabinet. Maar het onderzoek maakt tegelijk duidelijk dat het geen vanzelfsprekendheid is dat middengroepen de stad in hun hart sluiten. De allochtone middenklasse blijkt kritisch en stelt hoge eisen aan haar woonomgeving. Alleen als wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden zien ze hun toekomst in de stad.
Uit verhuisstatistieken blijkt keer op keer dat het juist de gezinnen zijn die op grote schaal hun stadswoning verruilen voor een woning in een groene, kindvriendelijke en sociaal veilige buitenwijk. Relatief nieuw is dat ook de allochtone middengroepen deze beweging maken.
Blijven of weggaan?
Tijdens interviews vertelden vertegenwoordigers uit de allochtone middenklasse ons keer op keer dat zij bewust voor een woning in de stad hadden gekozen.Vanwege de levendigheid, de diversiteit en het hoge voorzieningenniveau. Onder deze huishoudens bevond zich een substantieel aantal gezinnen, waarvan het grootste deel met jonge kinderen. De stedelijke dynamiek van Amsterdam en Rotterdam oefent op hen een sterke aantrekkingskracht uit.Velen zeiden zich thuis te voelen in de stad; het is de vertrouwde omgeving waar men is opgegroeid. Bovendien kan men handig gebruikmaken van de daar aanwezige sociale netwerken. Tegelijkertijd vertelden de geïnterviewden dat ze zich wel degelijk van tijd tot tijd afvragen of hun toekomst ook in de stad ligt. En naarmate de kinderen ouder worden, neemt de onzekerheid toe. Niet omdat de suburb zo aantrekkelijk is, maar omdat men eraan twijfelt of de stad wel een geschikte omgeving is voor opgroeiende kinderen.Voor deze groep geldt dat de push uit de stad groter is dan de pull van de buitenwijk.
Wanneer het in de interviews ging over het dilemma van wel of niet in de stad blijven wonen, dook steeds één ijzeren scenario op. De plotlijn van dit verhaal is simpel: ‘Mijn kennis woonde in de stad, kreeg kinderen, en stond voor de vraag of ze die in een stad als Amsterdam of Rotterdam wilde laten opgroeien. Daar zijn zwarte scholen, onveiligheid, junks, dealers, jeugdbendes, geen veilige buitenruimten en plekken waar kinderen onbekommerd buiten kunnen spelen. Dus je begrijpt dat ze koos voor een suburbane omgeving, want die is groener, schoner, rustiger, veiliger, minder multicultureel, én er zijn witte scholen.’ Dit scenario laat zien hoe breed gedragen de opvatting is dat je, als goede ouders, je kinderen maar beter niet in de stad kunt laten opgroeien.
Ouders die dit ijzeren scenario hebben getrotseerd, staan vervolgens voor de taak om hun keuze voor de stad te verantwoorden tegenover derden. De meer gefortuneerde middenklasse kan haar keuze plausibel maken doordat ze zich ‘stedelijkheid in de luwte’ kan veroorloven. Dat wil zeggen een woning op een relatief rustige, groene, veilige of afgeschermde plek. Anderen nemen hun toevlucht tot alternatieve verklaringen. Ze dragen uit dat het allemaal ‘enorm meevalt’, dat alle negatieve verhalen ‘sterk overdreven zijn’ en dat het ‘steeds beter gaat’. Soms schuiven ze daarbij onderbelichte zaken uit het ijzeren scenario naar voren, zoals het praktische nut van de sociale en familiale netwerken in de stad, of het schrale voorzieningenniveau en het gebrek aan levendigheid in de Vinex-wijken.
Foto: Liesbeth Sluiter
En dan zijn er nog de stadsbewoners die juist vanwege de kinderen kiezen voor een woning in de stad. Zij zien de stad als afspiegeling van de samenleving en willen hun kinderen voorbereiden op een toekomst die steeds meer multicultureel zal zijn. Door te kiezen voor de stad, investeren ze in de latere zelfredzaamheid en de toekomstkansen van hun kinderen. Toch staan ook zij voor de taak dit idealistische standpunt geloofwaardig te maken. Anders laden ze de verdenking op zich dat ze hun kinderen blootstellen aan een sociaal experiment.
De streetwise middenklasse
Kenmerkend voor de allochtone middenklasse is dat zij hoofdzakelijk bestaat uit mensen die zelf een proces van sociale stijging hebben afgedwongen. Het merendeel van de geïnterviewden in Bos en Lommer en Delfshaven groeide op in een arbeidersgezin in een achterstandswijk. Ze woonden in krappe, tochtige, gehorige woningen, zaten op zwarte scholen en zijn gewend aan junkies en drugsdealers in hun straat. Ze zijn dus streetwise. Juist daarom leggen ze een ambitieus streven tot verbetering van hun maatschappelijke positie en woonsituatie aan de dag. En ze hebben het daardoor beter dan hun ouders en veel van hun vroegere klasgenoten.
Uit de interviews blijkt dat deze streetwise middengroepen niet de gewenste olifantshuid hebben opgebouwd, maar juist uiterst gevoelig zijn voor de kwaliteit van hun leefomgeving. Geen van de geïnterviewden voldeed aan het profiel van de robuuste stedeling. Integendeel: allochtone middenklassers blijken behoorlijk veeleisend. Ze streven naar kwaliteit en functionaliteit van hun woning. Favoriet is de nieuwbouwwoning met veel comfort en weinig onderhoud, bij voorkeur met buitenruimte (een tuin is daarbij geen vereiste). Maar ze zijn vooral veeleisend als het gaat om de woonomgeving. Niet alleen willen ze een gemengde buurt – hetgeen wordt afgemeten aan het percentage autochtone Nederlanders –ook hechten ze grote waarde aan goede, gemengde scholen op loopafstand, groen, speelvoorzieningen, een goede supermarkt en een diversiteit aan leuke winkels en restaurants in de buurt. Daarin verschillen zij nauwelijks van de autochtone middenklasse. Overheden en corporaties dienen zich dan ook te realiseren dat allochtone middengroepen bij de aanschaf van een koopwoning risico’s en experiment willen uitsluiten. Ze zijn op zoek naar een prettige en veilige woonomgeving. Maar die zoeken ze zeker niet per definitie in een buitenwijk.
De allochtone middenklasse wil – sterker dan haar autochtone evenknie – etaleren dat ze aan de winnende hand is. Daarom wil men wonen in ‘winnende woningen’ in ‘winnende wijken’.
Winnende wijken
De allochtone middenklasse wil – sterker dan haar autochtone evenknie – etaleren dat ze aan de winnende hand is. Daarom wil men wonen in ‘winnende woningen’ in ‘winnende wijken’. De interviews van Kiezen voor de stad maken duidelijk dat de allochtone middenklasse de reputatie van een wijk daarbij sterk laat meewegen. Dit komt mede doordat velen de oude stadswijken uit eigen ervaring kennen. In hun jeugd hebben ze het verval beleefd, en in mindere mate de (voorzichtige) opgang. Zij beoordelen deze wijken vaak echter op basis van de ervaringen van toen. Hun ambities zijn hoog en hun woning en woonomgeving moeten weerspiegelen dat het goed met hen gaat.
Vooral gezinnen met kinderen en aanstormende middenklassers met een kinderwens hebben regelmatig het gevoel dat ze hun keuze voor de stad moeten verantwoorden. Tegenover zichzelf, maar vooral ook tegenover de buitenwereld. Belangrijk is daarom dat overheden – dus ook de verantwoordelijke ministers Ella Vogelaar en Jacqueline Cramer – de middenklasse argumenten geven om hun keuze voor het alternatieve scenario ‘juist vanwege de kinderen blijven wij in de stad’ te onderbouwen. Niet alleen door het aanbieden van passende woningen, maar juist ook door te voorzien in een goede sociale infrastructuur en door te investeren in fysiek en sociaal beheer.Wellicht het meest belangrijk daarbij is het verbeteren van het pedagogische klimaat: de stad moet aantrekkelijk zijn als opvoedingsomgeving. Dat betekent goede, gemengde scholen en een groene en sociaal veilige woonomgeving met voldoende speelgelegenheid en veilige wandel- en fietsroutes voor kinderen. Het creëren van ‘prachtwijken’ begint met het vasthouden van de aanstormende middenklasse door ruimte te bieden aan hun stijgingsaspiraties.
Literatuur:
Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA, PvdA en ChristenUnie. 7 februari 2007. http://www.kabinetsformatie20062007.nl/ Platvoet, L. en M. van Poelgeest, Amsterdam als emancipatiemachine.Bussum: Thoth, 2005 RPB en CBS, Regionale bevolkings- en allochtonenprognose 2005-2025.Rotterdam: NAi, 2006 SCP, In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP, 2004 Uyterlinde, M., S. van Arum e.a., Kiezen voor de stad. Kwalitatief onderzoek naar de vestigingsmotieven van de allochtone middenklasse.Den Haag: Ministerie van VROM, 2007
Matthijs Uyterlinde en Silke van Arum zijn werkzaam bij de afdeling Leefbaarheid en Sociale Samenhang van MOVISIE.
Zie ook:
- Dossier Integratie (Kennislink)
- Achterstandswijken pak je niet aan door sloop (Kennislinkartikel uit TSS)
- Dossier wijkverbetering
- Onderzoek naar kwaliteit van leven (Universiteit Maastricht)
- Rotterdamse achterstandswijken (Erasmus Universiteit)
- Kansrijke allochtoon verlaat stad (Trouw)
- Minder autochtonen en meer allochtonen in stad (Demos)
- ‘De stad is een roltrap die blijft steken’ (Nieuw Amsterdams Peil)
- Website Movisie