‘We moeten het middelengebruik echt tot een minimum terugbrengen om herstel van biodiversiteit op akkerland mogelijk te maken. Er is door boeren al het nodige gedaan om het gebruik van insecticiden en fungiciden terug te dringen, maar het is nog niet genoeg’, zegt Frank Berendse, hoogleraar Natuurbeheer en plantenecologie in Wageningen. Hij baseert zich op een grootschalige studie die hij samen met ecologen in acht andere Europese landen heeft uitgevoerd op 1350 percelen van 270 akkerbouwbedrijven.
De resultaten van dit onderzoek verschijnen binnenkort in het tijdschrift Basic and Applied Ecology en staan sinds eind januari online. Het onderzoek is uitgevoerd met steun van de European Science Foundation. Volgens een vast protocol zijn de graanpercelen op drie trofische niveaus onderzocht: wilde plantensoorten, loopkevers en broedvogels. Ook werden 21 eigenschappen van het akkerbeheer en het omringende landschap in kaart gebracht, waaronder bestrijdingsmiddelengebruik, en de correlaties werden berekend.
‘Het gebruik van insecticiden en fungiciden blijkt consistent een groot negatief effect te hebben op de biodiversiteit. Die uitkomsten zijn zeer robuust’, stelt Berendse. Een verdubbeling van de agrarische productie, van 4 naar 8 ton per hectare, leidt gemiddeld tot een halvering van het aantal wilde plantensoorten en het verlies van een derde van het aantal soorten loopkevers en broedvogels.
De aantallen lijken klein, zo is bij planten sprake van een daling van negen naar vijf soorten. Maar gelet op de effecten op de Europese biodiversiteit is het effect zeer belangrijk, stellen de onderzoekers. Agrarisch land is de dominante landschapsvorm in EU-lidstaten, waarin de helft van het aantal Europese vogels voorkomt en 20 tot 30 procent van de flora.
Herstel van biodiversiteit lijkt wel mogelijk. Op biologische bewerkte akkers of percelen met een overeenkomst voor agrarisch natuurbeheer komen stelselmatig meer planten- en keversoorten voor. Zo’n positief effect is er niet voor het aantal broedvogelsoorten. ‘Vogels zoeken hun voedsel vaak in een groot gebied, dus mogelijk pakt het gebruik van pesticiden op aangrenzende percelen dan toch weer negatief uit voor ze’, denkt Berendse. Uit vervolgstudies blijkt dat inderdaad het geval voor akkervogels als kwartels, grauwe gorzen en roodborsttapuiten. Vermindering van het bestrijdingsmiddelengebruik kan ook in het voordeel van boeren werken, doordat zo het potentieel voor de biologische bestrijding van plagen omhoog gaat. Dit is in deze studie gemeten door bladluizen op kaartjes vast te plakken en uit te zetten. Zo kon predatie door bijvoorbeeld spinnen en loopkevers worden gemeten. De overlevingsduur van de plaaginsecten nam toe van zo’n acht naar twaalf uur bij intensiever bestrijdingsmiddelengebruik.
De resultaten van het onderzoek zijn volgens hem zeer beleidsrelevant omdat het CDA actief lobbyt voor versoepeling van het bestrijdingsmiddelenbeleid. Berendse: ‘Dat staat haaks op onze studie, want daaruit blijkt juist dat de negatieve effecten van pesticiden voor de biodiversiteit nog steeds heel groot zijn.’
Jo Ottenheim, woordvoerder van brancheorganisatie van bestrijdingsmiddelenproducenten Nefyto, plaatst een aantal kanttekeningen bij het onderzoek. ‘Het gaat wel steeds over de biodiversiteit in percelen. Dat boeren daar liever geen wilde planten in willen hebben – onkruiden dus – wisten we al.’ De invloed van middelen op niet-doelsoorten, de omringende natuur, is volgens hem wel een belangrijk aspect bij de toelating. Er is volgens Ottenheim geen reden om te denken dat volumebeleid voor bestrijdingsmiddelen kan helpen de algehele biodiversiteit te vergroten.