Je leest:

Penseelprinsessen en broodschilderessen

Penseelprinsessen en broodschilderessen

Vrouwen in de 19e eeuwse schilderkunst

Auteur: | 23 februari 2012

In geschiedenisboeken over de 19e eeuw spelen beroepskunstenaressen maar een kleine rol. Lange tijd werd gedacht dat in die tijd alleen rijke vrouwen een beetje ‘voor de leuk’ schilderden. Hanna Klarenbeek bewijst het tegendeel met haar promotieonderzoek.

Hanna Klarenbeek

In Klarenbeeks boek ‘Penseelprinsessen en broodschilderessen’ kunnen we van alles lezen over de ontwikkeling van de vrouwelijke kunstenares in de 19e eeuw. Volgens Klarenbeek krijgt de kunst uit die tijd de laatste jaren steeds meer aandacht. Niet alleen kunsthistorici en musea raken geïnteresseerd maar ook de gewone kunstliefhebbers.

“Er is veel gebeurd in de 19e eeuw wat al door wetenschappelijk onderzoek is blootgelegd. De kunstopleiding verschoof van het atelier naar de academie, de professionele kunstkritiek kwam op en talrijke musea openden hun deuren. Ik ontdekte dat in deze eeuw naast bijna 6200 kunstenaars ook circa 1100 kunstenaressen in Nederland werkzaam zijn geweest. De meeste zijn na hun dood vergeten. Mijn onderzoek werpt een nieuw licht op deze vrouwen.”

Onderbelicht onderwerp

In de loop van de 19e eeuw begonnen vrouwelijke kunstenaars in Nederland vaker hun werk tentoon te stellen en te verkopen. Zij werden lid van kunstenaarsverenigingen en vanaf 1851 gingen ook de poorten van de academies langzaam voor hen open.

Maria Vos, Groentestal, 1882, olieverf op doek, 78 × 66 cm, particuliere collectie.
RKD

Maar omdat kunstenaressen binnen de gebaande paden van de kunst waren gebleven, werd hun werk door kunsthistorici niet als vernieuwend beschouwd, zegt Klarenbeek. “De schilderessen raakten hierdoor op de achtergrond. Het beeld is ontstaan dat dit tijdvak een groot aantal kunstenaressen kende, die als hobby stillevens schilderden. De weinige professionele kunstenaressen die na hun dood niet zijn vergeten, toonden volgens kunsthistorici aan dat de kunstwereld ongunstig tegenover kunstenaressen stond. Met dit onderzoek probeer ik deze beeldvorming bij te stellen.”

Tijdens haar onderzoek heeft Klarenbeek de levens en werken van honderden kunstenaressen beter leren kennen, maar een favoriet heeft ze niet. “Het klinkt misschien als een cliché maar bij velen is er wel iets dat me aanspreekt. Natuurlijk springen er kunstenaressen uit: Wally Moes omdat ze hele leuke brieven schreef, Elisabeth Johanna Stapert-Koning die maar één arm had en daarmee prachtige bloemstillevens maakte, Thérèse Schwartze en Henriette Ronner-Knip omdat zij hun beroepspraktijk zeer professioneel aanpakten, Maria Vos, omdat ze een prachtige schilderstijl had en zo kan ik nog wel even doorgaan.”

Verschil tussen man en vrouw

Het onderzoek richtte zich op de onderwijsmogelijkheden, beroepspraktijk en ontvangst van kunstenaressen in de 19e eeuw. Bij al deze gebieden kwamen verschillen naar voren. “Mannen en vrouwen hadden een verschillende rol in de maatschappij en deze is ook in de kunstwereld terug te zien. Zo hadden vrouwen lange tijd geen toegang tot de verschillende kunstacademies van ons land, kregen ze aparte lidmaatschappen bij kunstenaarsgenootschappen en werden ze door de kunstcritici lange tijd op een geïsoleerde wijze behandeld.” Ook waren kunstenaressen en kunstenaars in gescheiden sferen actief, al lag hiertussen wel een overlap.

Johanna Aleida Budde, Zelfportret, z.j., olieverf op paneel, 26 × 22 cm, particuliere collectie.
RKD

De overeenkomsten die Klarenbeek heeft gevonden, vindt ze opvallend. “Het blijkt dat de Nederlandse kunstwereld vanaf het begin van de 19e eeuw openstond voor vrouwen. Terwijl die werd bestierd door mannen.”

Vrouwen bleken ook zonder de toegang tot de academies verschillende mogelijkheden te krijgen om lessen te volgen in de beeldende kunst. Na de opening van de Amsterdamse Rijksakademie (1870) en de Haagse Academie van Beeldende Kunsten (1872) voor vrouwen, volgden zij op het tekenen naar levend naaktmodel na hetzelfde vakkenpakket als de mannen. Ook kregen zij vaak tegelijkertijd met de mannen les.

“In Nederland kregen vrouwen de hele eeuw toegang tot dezelfde expositiemogelijkheden in binnen- en buitenland als hun mannelijke collega’s. Ook konden zij al vrij vroeg lid worden van de belangrijkste kunstenaarsgenootschappen van ons land, Arti & Amicitiae in Amsterdam en Pulchri Studio in Den Haag. In vergelijking met hun buitenlandse, vrouwelijke collega’s, konden de vrouwen zich hier makkelijker ontwikkelen en profileren als professioneel kunstenares.”

Uit het stoffige depot

Het boek is niet het enige resultaat van het promotieonderzoek. Klarenbeek was ook gastconservator bij maar liefst 2 tentoonstellingen die over het onderwerp worden georganiseerd. Het resultaat is te bewonderen: - van 18 februari t/m 28 mei 2012 op Paleis Het Loo. Hier is Penseelprinsessen I te zien, waarin aandacht wordt besteed aan kunstenaressen rond het hof in de 19e eeuw. - van 30 mei t/m 26 augustus 2012 in De Mesdag Collectie in Den Haag. Hier is Penseelprinsessen II te bezichtigen, een tentoonstelling die de vele professionele kunstenaressen van de 19e eeuw belicht. Gezamenlijk exposeren de musea meer dan 120 schilderijen, miniaturen, tekeningen en beeldhouwwerken van bekende en onbekende kunstenaressen waarvan een groot deel zelden in museumzalen te zien is geweest.

Meer weten? Zie www.penseelprinsessen.nl.

Zonder begeleiding naar buiten

Kunstenaressen specialiseerden zich in andere genres dan kunstenaars. Het meest gekozen onderwerp was het stilleven. Het stilleven werd erg geschikt gevonden voor vrouwen want dan hoefden ze het huis niet uit. Ook schilderden ze veel portretten en onderwerpen uit het dagelijks leven, want daar was al eeuwenlang veel vraag naar.

Het landschap – een erg populair onderwerp voor kunstenaars – nam bij kunstenaressen geen grote plaats in. Tot het midden van de 19e eeuw konden vrouwen niet gaan en staan waar ze wilden zonder begeleiding. Dit maakte het tekenen in de vrije natuur lastig.

Na 1850 kozen meer kunstenaressen voor landschappen en werd het steeds normaler dat ze buiten stonden te schilderen. Volgens Klarenbeek valt dit te verklaren.

“Enerzijds kregen vrouwen in de loop van de eeuw meer bewegingsvrijheid en anderzijds was het landschapschilderen onder kunstenaars zeer populair geworden. Maar historieschilderessen kende Nederland niet in de 19e eeuw. Het genre kende hier geen grote traditie en maar weinig schilders specialiseerden zich er in. En omdat dit soort schilderijen veelal om grote formaten vroeg en diepgaande anatomische kennis van de vervaardiger eiste, werd het voor vrouwen niet geschikt geacht.”

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 23 februari 2012
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.