Naar de content

Over struisvogels, windhonden en maaltijden

Hoe leenwoorden inzicht verschaffen in onze taalgeschiedenis

Photocase.com, Akileb via Studium Generale Utrecht

In etymologisch onderzoek staat de herkomst van woorden centraal. Een relatief nieuw veld binnen dit onderzoeksterrein is het bestuderen van leenwoorden om zo historisch taal- en cultuurcontact in beeld te brengen. Taalwetenschapper Peter Alexander Kerkhof doet etymologisch onderzoek aan de Universiteit van Gent.

Taalwetenschapper Peter Alexander Kerkhof: “Je verdiepen in de geschiedenis van het Nederlands is erachter komen dat het huis waar je al jaren woont een zolder vol met kostbare schatten heeft. Als etymoloog vind ik het prachtig om op deze zolder rond te neuzen en te zien dat de taal die we elke dag gebruiken, de sporen van duizenden jaren menselijke geschiedenis met zich meedraagt.”

Ook het Nederlands leent zich goed voor dit soort onderzoek: aan de hand van leenwoorden kun je zien welke volkeren hun stempel drukten op onze cultuur. Zo zien we in de Nederlandse woordenschat hoe de Indo-Europeanen, onze verre voorouders, van de Hunebedbouwers de landbouw overnamen (erwt is een prehistorisch leenwoord), hoe de Germanen van de Keltische Galliërs ijzer leerden maken (ijzer is een Keltisch leenwoord) en hoe de Franken, onze directe taalkundige voorouders, de kaas van de Romeinen toch lekkerder vonden dan hun eigen weikaas (kaas is een leenwoord uit het Latijn).

Verstopte leenwoorden

Er zijn ook Nederlandse woorden waarvan maar een gedeelte geleend is uit een andere taal. Een interessante groep binnen dit soort woorden zijn samenstellingen waarvan het eerste deel vroeger dezelfde betekenis had als het tweede deel, zogeheten hybride tautologische samenstellingen.

In het woord ‘damhert’ zit bijvoorbeeld het Gallische woord damma ‘hert’ verborgen. In de middeleeuwen heette deze hertensoort nog gewoon damme, wat dichter bij de Keltische oorsprong staat. In de loop der tijd begrepen steeds minder mensen dat met dit woord een hert bedoeld werd, en voegde men er voor de duidelijkheid – maar dus dubbelop – het wel herkenbare woord ‘hert’ aan toe. Zo kon niemand zich vergissen.

Opvallend veel dierennamen behoren tot deze categorie. Hieronder volgt een aantal voorbeelden uit het Nederlands en het Engels waarin het eerste element een verstopt leenwoord is.

  • ‘struisvogel’ = ‘struis’ + ‘vogel’; struthio (Latijn) = ‘struisvogel’
  • ‘tortelduif’ = ‘tortel’ + ‘duif’; turtur (Latijn) = ‘tortelduif’
  • ‘muilezel’ = ‘muil’ + ‘ezel’; mulus (Latijn) = ‘muilezel’
  • greyhound’ = ‘grey’ + ‘hound’; grey (Noors) = ‘teef’

Germaanse homoniemen

Dat het niet persé om samenstellingen met geleend taalmateriaal gaat, maar eerder om een obscuur wordende woordenschat blijkt uit het voorbeeld van windhond. Beide delen van de samenstelling komen uit het Germaans (Oudgermaans hwind + hund) en beide betekenen ‘hond’, maar op een gegeven moment werd het deel wind niet meer herkend als een op zichzelf staand woord voor hond. Het was immers homoniem geworden met het woord ‘wind’ dat naar het weerverschijnsel verwijst. Daarom werd het aangevuld met een verduidelijkend tweede deel. Ook bij de Nederlandse woorden ‘walvis’, ‘zeerob’ en ‘lintworm’ is dit het geval.

  • ‘windhond’ = ‘wind’ + ‘hond’; ‘hwind’ (Oudgermaans) = ‘hond’
  • ‘walvis’ = ‘wal’ + ‘vis’; ‘hwal’ (Oudgermaans) = ‘walvis’ (vergelijk Engels ‘whale’)
  • ‘zeerob’ = ‘zee’ + ‘rob’; ‘selha’ (Oudgermaans) = ‘zeehond’ (vergelijk Engels ‘seal’)
  • ‘lintworm’ = ‘lint’ + ‘worm’; ‘lind’ (Oudgermaans) = ‘worm, slang’

Het hoeft overigens niet altijd om dierennamen te gaan. Het woord ‘maaltijd’ is een mooi voorbeeld van een niet-dier-gerelateerde tautologische samenstelling.

  • ‘maaltijd’ = ‘maal’ + ‘tijd’; ‘mēla’ (Oudgermaans) = ‘tijd’

Samengestelde plaatsnamen

Een zelfde soort tautologische samenstellingen is te vinden in plaatsnamen. In Engeland is de naam Chetwood zo’n geval. Het eerste deel komt uit het Keltisch (Welsh: ‘coed’) en betekent ‘bos’ en het tweede deel ‘wood’ werd er aan toegevoegd toen de betekenis van het eerste deel ondoorzichtig werd.

In het Nederlands hebben we weinig van dit soort samengestelde plaatsnamen. Ik kon de volgende Nederlandse voorbeelden vinden waarin beide elementen duidelijk dezelfde betekenis hebben gehad.

  • Monteberg (Dranouter, BE) = ‘monte’ + ‘berg’; ‘mons’ (Latijn) = ‘berg’.
  • Loobos (Kootwijk, NL) = ‘loo’ + ‘bos’; ‘lauha’ (Oudgermaans) = ‘bos’.
  • Waverloo (Didam, NL) = ‘waver’ + ‘loo’; ‘wabro’ (Gallisch) = ‘bos’.
  • Waverwoud (Lier, BE) = ‘waver’ + ‘woud’; ‘wabro’ (Gallisch) = ‘bos’.

Historische taalverwarring

Dat is natuurlijk leuk om te weten, maar wat hebben we hier nou aan? Het mooie aan deze samenstellingen is dat ze een indicatie geven van wannéér een bepaald woord niet meer begrepen werd. Het feit dat de samenstelling ‘tortelduif’ al in het tiende-eeuwse Oudnederlands voorkomt (‘turtulduva’) maakt duidelijk dat toen al het losse woord turtul ondoorzichtig was geworden.

Tautologische plaatsnamen kunnen interessante informatie geven over het verschuiven van taalgrenzen en het verdwijnen van meertaligheid. In het geval van Monteberg vertelt de twaalfde-eeuwse vorm Monteberga ons dat toen al niet alle Vlamingen meer begrepen wat monte betekende. Dat kan een aanwijzing zijn dat op dat moment in het gebied rond Monteberg het Frans verdrongen werd door het Nederlands. Deze woorden geven ons dus een waardevol venster op historische taalverwarring.

ReactiesReageer