De binnenstad van Groningen is onlangs verkozen tot beste binnenstad van Nederland. Volgens het juryrapport heeft Groningen een veilige en leefbare binnenstad, waar het goed winkelen, wonen, werken, uitgaan en studeren is. Deze verkiezing houdt echter geen rekening met de behoeftes van ‘niet doorsnee’ gebruikers van de binnenstad, zoals blinden. Hoewel de openbare ruimte hoofdzakelijk is ingericht met ziende gebruikers als uitgangspunt, moeten blinden het van de andere zintuigen hebben bij hun oriëntatie in de stad.
Blinden ondervinden, evenals vele andere minderheden, beperkingen aan hun gebruik van de stad.
Architecten, planners en lokale autoriteiten hebben lange tijd prioriteit gegeven aan de behoeften en wensen van de gemiddelde gebruikers van de stad. Veel mensen gaan er vaak onbewust vanuit, dat iedereen fysiek in staat is zich even gemakkelijk door de omgeving te bewegen. Het idee dat iedereen fysiek ‘in orde’ is, wordt in de literatuur ook wel bekwaamheid (ablism) genoemd. De ruimtelijke uitwerking van bekwaamheid is waar te nemen in de fysieke en sociale barrières die beperkingen leggen op de dagelijkse geografieën van ‘niet doorsnee’ gebruikers, bijvoorbeeld mensen met een fysieke handicap. Feitelijk worden deze minderheden gemarginaliseerd in hun gebruikmaking van de stedelijke openbare ruimte, omdat zij ‘anders’ zijn en hun lichamen niet ‘in orde’.
Blinden ondervinden, evenals vele andere minderheden, beperkingen aan hun gebruik van de openbare stedelijke ruimte. Hun beperking is het gevolg van het niet kunnen zien van deze omgeving. Onderzoek naar blinden en andere visueel gehandicapten concentreert zich veelal op het leren van ruimtelijke vaardigheden door blinden zelf en op het ontwikkelen van hulpmiddelen voor hen. Veel minder onderzoek is gedaan naar de ervaringen die blinden en andere visueel gehandicapten hebben met de ruimte. Onderzoek in de VS en Noord-Ierland heeft laten zien dat de kennis en het gebruik van de ruimte gerelateerd zijn aan het zelfvertrouwen en de zelf-identificatie van visueel gehandicapten. Om ruimtelijke verwarring te voorkomen en het zelfvertrouwen te behouden, kunnen visueel gehandicapten de radius waarbinnen de dagelijkse activiteiten plaatsvinden, beperkt en simpel houden.
In dit artikel staat de vraag centraal op welke manier blinden de stad Groningen ervaren die actief (en succesvol) bezig is zichzelf te profileren als de meest leefbare stad van Nederland. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Masterthesis Kijken zonder ogen: ervaringen van blinden met fysieke en sociale omgevingen naar de ervaringen van blinden in hun fysieke en sociale omgevingen in de stad Groningen. De belangrijkste data zijn verzameld door middel van diepte-interviews met blinden.
Gezellig in de stad rondslenteren. Een blinde zou hier al last van de fietsen kunnen hebben.
Gehandicapten en beleid
De afgelopen decennia is er steeds meer aandacht gekomen voor het verbeteren van de situatie van gehandicapten. Op verschillende niveaus is begonnen met het maken van richtlijnen en wetten om een gelijke levensstandaard voor gehandicapten te creëren, bijvoorbeeld voor een arbeidsongeschiktheids-uitkering, voor assistentie aangaande mobiliteit, voor aanpassingen in huis en voor speciale zorgkosten. Deze wetten hebben voornamelijk betrekking op beleidsvelden als wonen, werken en recreatie, maar betreffen niet de toegankelijkheid van de openbare ruimte.
In de inrichting van de openbare stedelijke ruimte wordt minder expliciet rekening gehouden met blinden (en andere visueel gehandicapten). De gemeente Groningen probeert de belangen van gehandicapten te behartigen door middel van een Adviesraad Gehandicaptenbeleid, die de gemeente adviseert over gehandicaptenbeleid en de uitvoeringsmaatregelen van de gemeente in de gaten houdt. Daarnaast geeft de Federatie Slechtzienden- en Blindenbelang, een overkoepelende belangenorganisatie, adviezen aan ontwerpers en planners van de stedelijke ruimte over het maken van een goede inclusieve inrichting van de stedelijke ruimte. Deze adviezen zijn echter vrijblijvend en niet vertaald in wettelijke regelingen met als doel het verbeteren van de toegankelijkheid van de openbare ruimte voor gehandicapten.
In een studentenstad zoals Groningen zie je erg veel fietsen. Een stoep als deze is wel erg lastig als je niks kunt zien.
Oriëntatie zonder te zien
De aanwijzingen uit de omgeving die blinden via hun zintuigen binnen krijgen, zijn lang niet altijd voldoende om soepel en gemakkelijk door de omgeving te kunnen bewegen. Planners gaan uit van het goed functioneren van alle zintuigen. De omgeving en maatschappij zijn vervolgens ook zo ingericht dat visuele aanwijzingen en signalen erg belangrijk zijn. Denk aan stoplichten, borden met aanwijzingen en strepen op de weg. Blinden kunnen deze visuele signalen niet opvangen en ondervinden daardoor beperkingen in hun oriëntatie en gedrag in de ruimte. Blinden vertrouwen voor hun oriëntatie in de omgeving op de tastzin, het gehoor en de reuk. De aanwijzingen of signalen die zij binnenkrijgen via die zintuigen, gebruiken zij om een beeld, of mental map, te vormen van de omgeving. Evenals bij mensen die geen zintuiglijke beperking hebben, zijn deze mental maps slechts een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Aspecten die opgenomen worden in de mental map, zijn van belang voor de persoonlijke alledaagse geografieën. Onbekend terrein maakt geen deel uit van deze mental map.
Bij het tasten gebruiken blinden voelbare ‘natuurlijke’ geleidingen en markeringen uit de omgeving om zich in de omgeving te kunnen oriënteren. Zij worden ‘natuurlijk’ genoemd omdat zij niet speciaal voor blinden zijn aangelegd. Het zijn elementen uit de omgeving, die door een blinde tijdens een route als het ware gevolgd kunnen worden. Voorbeelden zijn muren, hekken, heggen, struiken, tegels, asfalt of gras. De gemeente Groningen zorgt daarnaast voor kunstmatige geleidelijnen en markeringen in de vorm van ribbeltegels, rubberen tegels, tegels met noppen of klanktegels. Deze geleidelijnen en markeringen zijn nuttig op plekken waar weinig oriëntatiepunten zijn, in een drukke omgeving of op routes tussen belangrijke knooppunten van openbaar vervoer en openbare gebouwen. Ook het plaatsen van rateltikkers bij oversteekplaatsen voor voetgangers met stoplichten is steeds gebruikelijker. Naast het tasten zijn dus ook geluiden uit de omgeving erg belangrijk voor de oriëntatie. Marie, 60 jaar, beschrijft: “Bijvoorbeeld als je het carillon hoort, weet je dat je bij de kerk bent en hoor je een brievenbus klepperen, je hoort die palletjes dan wel rinkelen, dan denk je, o dan ben ik bij de brievenbus en zo leer je dus bepaalde punten herkennen.”
Daarnaast kunnen indirecte omgevingsgeluiden zoals echo’s of weerkaatsingen van geluiden een goed idee geven van bijvoorbeeld de grootte van een ruimte of van waar objecten in de ruimte staan. Zij geven als het ware een ‘driedimensionaal beeld’ van de omgeving en kunnen opgenomen worden in de mental map als bekend terrein. Ook geuren kunnen een rol spelen bij het lokaliseren van bepaalde punten in de omgeving, zoals Paul, 31 jaar, verwoordt: “Geuren, bijvoorbeeld de sigarenwinkel hier aan de overkant, de pizzeria hier op de hoek. Hier aan de overkant heb je die delicatessenzaak, nou die ruik je wel heel sterk, en de groentewinkel die daar zit. Dat zijn allemaal dingen waar ik me wel op oriënteer.”
Om het ontbreken van het visuele zintuig enigszins te compenseren, gebruiken blinden over het algemeen een witte taststok of een blindengeleidehond. Een blindengeleidehond helpt een blinde door de omgeving te bewegen, door obstakels te vermijden en oriëntatiepunten te vinden zonder dat een blinde direct met de oriëntatiepunten uit de omgeving in aanraking komt (via de tast). Blinden met een taststok gebruiken deze als hulpmiddel bij het aftasten van de omgeving en om te voorkomen dat zij in botsing komen met obstakels of andere voorwerpen. Voor hen is de tast en de aanraking daarvan met herkenningspunten erg belangrijk om zich te kunnen oriënteren. De herkenningspunten van de mental maps van blinden kunnen zodoende onderling verschillen.
Onverwachte obstakels op de straat
Obstakels in de omgeving
Alhoewel blinden zich redelijk goed in de openbare ruimte kunnen oriënteren door het gebruik van de tast-, reuk- en gehoorzin, veroorzaakt een op zien gebaseerde ruimtelijke inrichting vaak problemen voor de mobiliteit van blinden: “De Grote Markt [in Groningen] blijft natuurlijk een lastig obstakel […] omdat er zo’n verrekt plein in het midden ligt. Waar je, als je daar niet goed overheen loopt, ja dan kom je soms ergens terecht waar je niet wilt zijn. Dat is gewoon ingewikkeld” (Martin, 41 jaar).
Het oversteken van een plein kan moeilijk zijn omdat een grote afstand overbrugd moet worden zonder dat de eigen locatie aan de hand van punten gecontroleerd kan worden. Dan bestaat er een grote kans dat een blinde verkeerd loopt en zo in verwarring raakt. De respondenten gaven aan dat de toegankelijkheid van (openbare) gebouwen soms als slecht ervaren wordt, bijvoorbeeld als het gaat om het vinden van de ingang of bij het door een draaideur naar binnen moeten gaan. Ook de toegankelijkheid van het openbaar vervoer is soms onvoldoende. Een slecht toegankelijk gebouw of het zelfstandig vinden van de juiste bus op het centraal station kan blinden veel tijd kosten en hen afhankelijk maken van de hulp van anderen. In het geval van een plein, gebouw of bushalte bestaat er wel ruimtelijke continuïteit en kunnen blinden hun gedrag aanpassen.
Bekende plekken kunnen echter ook plotseling onbekend terrein worden, bijvoorbeeld door onachtzaamheid bij het verrichten van werkzaamheden op straat. David, 41 jaar, gaat hierop in: “In een aantal gevallen zijn geleidelijnen aangelegd, maar we merken wel dat die steeds, als er dingen vernieuwd worden, dat het er dan gewoon minder worden. Dat de geleidelijnen dan tijdelijk weggehaald worden en dan komen ze niet meer terug. […] En ik heb één keer gehad […] dat er voor de supermarkt een heel diep gat gegraven was. Het waren gewoon werkzaamheden, maar er was helemaal niks eromheen gezet om het af te zetten. Dus toen ben ik daar ingevallen. Ja, dat was behoorlijk schrikken.”
Onachtzaamheid blijkt een significant probleem te zijn omdat zich hierdoor onverwachte hindernissen voordoen. Een studentenstad als Groningen levert bijvoorbeeld bovengemiddeld veel fietsen op. Paul zegt daarover: “Ik vind fietsen wel vervelende obstakels, omdat fietsen overal zomaar ergens opduiken. Het is niet zo dat op één plek altijd een fiets staat, die staan dan zomaar ergens. Kijk als ze op één plek altijd stonden, dan was het geen probleem, want dan weet je dat.” Fietsen, reclameborden, wisselende uitstallingen van winkels, bloembakken, prullenbakken en ander straatmeubilair kunnen verwarring veroorzaken omdat zij in de weg staan of onverwacht opduiken. Uithangborden, luifels, borden aan bushaltepalen, overhangende takken en andere dingen op ooghoogte kunnen zelfs gevaarlijk zijn. De oorzaak van het ontstaan en bestaan van deze obstakels heeft vaak te maken met het ontbreken van bewustzijn bij anderen, de ‘doorsnee-gebruikers’ van de stad, over de situatie van blinden en de beperkingen en obstakels die deel uitmaken van het dagelijks leven van blinden.
Beperkte actieradius
De meeste beperkingen in de alledaagse geografieën van blinden en de ervaring van leefbaarheid ontstaan niet als gevolg van bijvoorbeeld onvoldoende aanbod aan winkel- of uitgaansmogelijkheden, speerpunten voor de verkiezing van Groningen tot de ‘beste binnenstad’, maar juist als gevolg van de beperkte toegankelijkheid van deze voorzieningen. Deze toegankelijkheid wordt hoofdzakelijk bemoeilijkt door de onachtzaamheid van de sociale omgeving. Het ervaren van problemen met obstakels en oriëntatie in de openbare ruimte heeft directe gevolgen voor de leefbaarheid van de stad voor blinden.
Onbekende routes en plekken veroorzaken verwarring en maken geen deel uit van de routine van het dagelijks leven of de mental maps van blinden. Blinden beperken hun actieradius, de ruimte waarbinnen de dagelijkse activiteiten plaatsvinden, tot een aantal bekende routes en plekken waar zij het gevoel hebben een grotere mate van controle te hebben dan in een onbekende omgeving. Omdat veel openbare plekken veel obstakels bieden of herkenningspunten missen, worden blinden feitelijk voor een groot deel van de publieke ruimte en het daar plaatsvindende publieke leven gemarginaliseerd. Op die manier ontstaan er relatief weinig contactmomenten tussen de verschillende gebruikers van de stad.
Uit de gesprekken met blinden in dit onderzoek blijkt dan ook dat blinden zich sterk bezig houden met hun identiteit als blinde en hoe deze door zienden ervaren wordt. Zo zegt Paul: “Blinden worden toch niet zo direct […] aangevallen of aangesproken, ook wel aangesproken, maar op een bepaalde gereserveerde manier” en merkt David op: “Waar ik een vrij grote hekel aan heb, is dat mensen voor je gaan denken […] dat mensen dus mij altijd naar de bus zien lopen en niet op de gedachte komen dat ik ook wel eens naar de brievenbus moet of ook wel eens naar de supermarkt moet […] en dan gaan ze zich ermee bemoeien”. Martin, tenslotte, vertelt: “De mensen zijn ook vaak zo nieuwsgierig en vervelend […] Ze zijn niet geïnteresseerd in mij, ze zijn geïnteresseerd in mijn attractie.”
Bewust worden van ‘anderen’
Zowel de beperkingen van de gebouwde omgeving en de (semi-) permanente obstakels in de ruimte als ook de zelfopgelegde beperkingen aan het gebruik van de ruimte, leiden ertoe dat visueel gehandicapten over het algemeen minder leefbaarheid ervaren dan mensen die volledig kunnen zien. Maar een groot probleem is dat er te weinig plekken zijn die door gehandicapten en niet-gehandicapten even goed en evenveel gebruikt (kunnen) worden. Hierdoor worden zij als (onbekende) groep gestereotypeerd. Een bewustwording van de manier waarop ‘anderen’ de stedelijke ruimte ervaren, is essentieel om de toegankelijkheid en het gevoel van leefbaarheid voor blinden te vergroten. Acties, zoals de ‘internationale dag van de witte stok’, zouden daarom ook (of juist) in Groningen een belangrijke rol moeten spelen.
De Federatie Slechtzienden- en Blindenbelang heeft vorig jaar de ‘Buiten-Gewoon-Veilig prijs’ ingesteld om aandacht te vestigen op gemeentes of organisaties die zorgen voor een veilige openbare ruimte voor slechtzienden en blinden. Alkmaar heeft vorig jaar deze prijs gekregen op basis van hun systematische inventarisatie van knelpunten, die de mobiliteit (looproutes) van blinden en slechtzienden beperken en het ontwikkelen van veilige looproutes. Een inclusieve ruimte vraagt daarnaast echter ook om meer plekken voor ontmoetingen tussen ‘doorsnee gebruikers’ en ‘anderen’.
Maaike Elzinga is onlangs afgestudeerd als cultureel geograaf aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, Bettina van Hoven is op dezelfde faculteit werkzaam als universitair docent.