Je leest:

Opdrachten bij Jong geleerd…

Opdrachten bij Jong geleerd…

Auteur: | 31 januari 2006

I. Beantwoord de volgende vragen en trek je eigen conclusie:

a.Combineren de kinderen in de tweede fase hoeven wel of niet met een ontkenning? b.Indien wel, wat is dan het verschil met volwassenen? c.Denk je dat kinderen de regel voor hoeven ( hoeven mag alleen met een ontkenning voorkomen) in hun taalsysteem hebben?

II. Kinderen kennen nog niet alle woorden of ze kennen ze maar half. Dit probleem lossen ze op door zelf woorden te maken, zoals:

aankleren’aankleden’ afstandsverbinding ‘afstandsbediening’ toiletdanseres ‘balletdanseres’ brommermuts ‘helm’ kastuk ‘kapot/stuk’ koeiendouche’sproeiers in het weiland’

Wat denk je dat de volgende kinderwoorden betekenen?

a.afhangen b.afhijsen c.zich aftafelig voelen d.borstonderbroek e.brievenbusschilderij f.kromdoor g.streeppaard h.tweedige i.elestrik j.wachtkracht

III. Maak je eigen kindertaalexperiment

In 1958 bewees de Amerikaanse taalkundige Jean Berko Gleason voor het eerst dat kinderen taalregels leren. Ze liet kinderen plaatjes zien van een niet-bestaand wezen, en zei dan bijvoorbeeld: “This is a wug”. Daarna liet ze een plaatje zien met twee van zulke wezens. De kinderen mochten dan de zin afmaken: “There are two ….”.

In het Engels is de klank van het meervoud afhankelijk van de laatste medeklinker van het woord. Dus wug wordt wugs, uitgesproken als wugz, en gutch (nog zo’n nonsenswoord) wordt gutches, uitgesproken als gutchiz. De kinderen konden deze meervoudsvormen onmogelijk eerder gehoord hebben. De conclusie was dat kinderen taal leren door regels te leren en niet door imitatie.

In het Nederlands zijn ook twee regelmatige meervoudsvormen, op -en en op -s. Je kunt je eigen experiment maken door nonsenswezens te tekenen of samen te stellen op de computer. De namen voor die wezens moeten zo gekozen zijn, dat ze óf een meervoud op -en krijgen (zoals slief) óf een meervoud op -s (zoals wupper).

•Eerst moet je bepalen wat de regel is voor volwassenen.

Je moet zowel op de klank letten, als op de klemtoon. De volgende voorbeelden kunnen je hierbij op weg helpen:

Meervoud op -en: brood, paard, jas, achterdeur, kaasschaaf, man, bus. Meervoud op -s: appel, marter, varken, deken, peuter, mannetje, ratel.

•Dan moet je materialen maken: nonsenswezens of nonsensvoorwerpen, telkens een plaatje met één figuur en een plaatje met twee figuren. •Geef elk nonsenswezen een naam. De helft krijgt een naam die leidt tot -en-meervoud, de helft een naam die leidt tot -s-meervoud. •Zorg voor een scoreformulier waarop de plaatjes staan vermeld en de nonsensnaam die je eraan gegeven hebt, zodat je makkelijk kunt bijhouden wat het kind zegt tijdens het afnemen van het experiment.

Je experiment is klaar om afgenomen te worden.

•Zoek één of meerdere kinderen van 3 à 4 jaar oud, en neem de taak af. •Bekijk je resultaten. Heeft het kind al de regels voor de twee soorten meervoud in het Nederlands onder de knie?

Dit artikel is een publicatie van Radboud Universiteit Nijmegen.
© Radboud Universiteit Nijmegen, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 31 januari 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.