Je leest:

Op hem verliefd / verliefd op hem

Op hem verliefd / verliefd op hem

Auteur: | 13 mei 2007

Een eeuw geleden was ‘Zij is op hem verliefd’ heel gewoon. Tegenwoordig zouden we zeggen: ‘Zij is verliefd op hem.’ Kennelijk is er iets veranderd, zodat we een andere volgorde zijn gaan kiezen. Wat is er precies veranderd? En waarom gebeurde dat?

De eerste grote roman van Lodewijk van Deyssel is Een liefde (1887). Hij is dan 23 jaar oud, en juist getrouwd met Catharina Horyaans. Het is een indrukwekkende roman, al kan men zich met reden afvragen of Catharina dat ook vond. Hoe dat ook zij, ze zal waarschijnlijk geen taalkundige bezwaren gehad hebben tegen de volgende zin op bladzijde 29 van het eerste deel:

“Zij waren allen op hem verliefd.”

Ik wel. Ik vind dat namelijk geen goede zin. Ik zou geschreven hebben:

“Zij waren allen verliefd op hem.”

En ik sta daar niet alleen in. De meeste mensen geven tegenwoordig de voorkeur aan verliefd op hem. Dat heb ik nagegaan. En wie me niet gelooft, kan het ook zelf vrij eenvoudig even nagaan. Dat veel hedendaagse lezers eroverheen lezen en niks opmerken, is een andere zaak. Veel lezers lezen niet goed. Maar als je ze erop wijst, ja, dan zien ze het ineens ook, en dan erkennen ze wel dat die volgorde thans ongebruikelijk is.

Nu worden er massa’s slechte zinnen geschreven, vroeger evenzeer als nu, maar bij een boek van 117 jaar geleden moetje voorzichtig zijn. Het is mogelijk dat wat wij nu minder geslaagd vinden, destijds goed was. Om te weten of Van Deyssels zin in 1887 welgevormd was of een misbaksel, moeten we andere oude zinnen met verliefd bekijken. We beginnen bij Van Deyssel zelf. In dezelfde roman lezen we ook:

- “(…) als je een allerliefst meisje trouwt, mooi, en die op je verliefd is.” (blz. 97)

- “(…) hoe of je toch de meisjes op je verliefd maakt.” (blz. 98)

Het is blijkbaar niet een toevalligheid, of iets eenmaligs. Van Deyssel doet het steeds zo. Misschien was het iets typisch van Van Deyssel om het zo te zeggen? Hoe zeiden anderen het in vroeger eeuwen? Dat is na te gaan:

- “(…) was ik een Heer, ik zou smoorlyk op je verliefd wezen.” (achttiende eeuw; Justus van Effen)

- “Ach, uit grootschheid alleen, op mijne deftige, aanzienelyke familie, zoude ik, hoe ik thans gedaald ben, niet op hem verliefd willen zyn” (achttiende eeuw; Betje Wolff en Aagje Deken)

- “Hy is raazend op my verliefd.” (achttiende eeuw; Betje Wolff en Aagje Deken)

- “Je bent toch niet op haar verliefd geraakt, hoop ik.” (negentiende eeuw; Van Lennep)

- “Ik was niet alleen tot over de ooren op haar verliefd, maar geheel met liefde doortrokken.” (negentiende eeuw; vertaling Dickens)

- “Hij begreep dat hij op Helena verliefd was geworden.” (1891; Custaaf D’Hondt, Novellen en schetsen)

De conclusie moet zijn dat de volgorde van Van Deyssel destijds heel gewoon was. Van Deyssel schreef geen kromme zin, en Catharina Horyaans zal er geen taalkundige bezwaren tegen gehad hebben. Wel is er blijkbaar iets veranderd, zodat wij een andere volgorde verkiezen. Wat is er precies veranderd? En waarom gebeurde dat? Ik denk dat dat valt uit te leggen.

Bijvoeglijke naamwoorden

Waar staat tegenwoordig, in het algemeen, de voorzetselgroep die bij een bijvoeglijk naamwoord hoort? Ervoor of erachter? Dat valt eenvoudig na te gaan. We zeggen:

“Hij is bang voor muizen.”

en zelden:

“Hij is voor muizen bang.”

Evenzo in een bijzin:

“(…) dat hij bang voor muizen is.”

en niet zo gauw:

“(…) dat hij voor muizen bang is.”

Waarschijnlijk komen alle volgordes weleens voor, in bijzondere situaties, en met speciale klemtoon. Maar de meest gewone volgorde is toch bang voor muizen, dus met de voorzetselgroep achter het bijvoeglijk naamwoord. Dat is ook zo met andere bijvoeglijke naamwoorden en voorzetselgroepen. We zeggen:

- “Hij is nieuwsgierig naar die brief.” - “(…) dat hij nieuwsgierig naar die brief is.” - “Hij was als kind al dol op hagelslag.” - “(…) dat hij dol op hagelslag is.”

en nauwelijks:

- “Hij is naar die brief nieuwsgierig.” - “(…) dat hij naar die brief nieuwsgierig is.” - “Hij was als kind al op hagelslag dol.” - “(…) dat hij op hagelslag dol is.”

Iets ingewikkelder is de situatie bij bijvoeglijke naamwoorden plus een zogenoemd voornaamwoordelijk bijwoord, zoals ervoor:

- “Hij is er bang voor.” - “(…) dat hij er bang voor is.”

en niet:

- “Hij is ervoor bang.” - “(…) dat hij ervoor bang is.”

In de meest gewone en soepele zin splitst het voornaamwoordelijk bijwoord zich ‘eromheen’: er bang voor. Eventueel kan nog weleens het gehele voornaamwoordelijk bijwoord erachter staan:

- “Hij is bang ervoor.” - “(…) dat hij bang ervoor is.” - “(…) dat hij bang is ervoor.”

En dat zien we ook bij andere bijvoeglijke naamwoorden:

- “Hij is er nieuwsgierig naar.” - “Hij is er dol op.”

eventueel misschien:

- “Hij is nieuwsgierig ernaar.” - “Hij is dol erop. (?)”

maar niet:

- “Hij is ernaar nieuwsgierig.” - “Hij is erop dol.”

De conclusie uit dit alles is: een voorzetselgroep die bij een bijvoeglijk naamwoord hoort, staat daarachter. Gaat het om een voornaamwoordelijk bijwoord, dan splitst dit zich ‘om het bijvoeglijk naamwoord heen’; eventueel staat het er in z’n geheel achter, maar niet ervoor. Merk op dat het voorzetsel dus in alle gevallen achter het bijvoeglijk naamwoord terechtkomt.

Werkwoorden

Tot zover onze kleine excursie in de grammatica van het bijvoeglijk naamwoord. De conclusie houden we vast, want die zullen we straks nog nodig hebben. Het wordt nu tijd om ook eens naar de werkwoorden te kijken. Waar staat een voorzetselgroep ten opzichte van een werkwoord? En dan in het bijzonder: ten opzichte van het voltooid deelwoord, de naaste concurrent van het bijvoeglijk naamwoord? Ook dat is weer met enkele voorbeelden te tonen.

Me dunkt, we kunnen kiezen uit de beide volgordes:

- “Ik heb drie weken op zijn antwoord gewacht.” - “Ik heb drie weken gewacht op zijn antwoord.”

Evenzo in bijzinnen:

- “(…) dat ik drie weken op zijn antwoord gewacht heb.” - “(…) dat ik drie weken gewacht heb op zijn antwoord.”

En zo ook bij andere werkwoorden:

- “Ze is van zijn antwoord geschrokken.” - “Ze is geschrokken van zijn antwoord.” - “(…) dat ze van zijn antwoord geschrokken is.” - “(…) dat ze geschrokken is van zijn antwoord.” - “Hebben jullie weleens naar Schalkse ruiters gekeken?” - “Hebben jullie weleens gekeken naar Schalkse ruiters?”

Het ziet er dus naar uit dat er bij de werkwoorden meer vrijheid bestaat. Maar dat is niet over de hele linie zo. Dat blijkt als we ook combinaties met voornaamwoordelijke bijwoorden bekijken. Prima zinnen zijn:

- “Ik heb er drie weken op gewacht.” - “(…) dat ik er drie weken op gewacht heb.” - “Ze is ervan geschrokken.” - “(…) dat ze ervan geschrokken is.” - “Hebben jullie er weleens naar gekeken?”

Maar uitgesloten, of toch nagenoeg uitgesloten, zijn zinnen als:

- “Ik heb er drie weken gewacht op.” - “(…) dat ik er drie weken gewacht op heb.” - “(…) dat ik er drie weken gewacht heb op.” - “Ik heb drie weken gewacht erop.” - “(…) dat ik drie weken gewacht erop heb.” - “(…) dat ik drie weken gewacht heb erop.” - “Ze is er geschrokken van.” - “(…) dat ze geschrokken ervan is.” - “Hebben jullie er weleens gekeken naar?”

Blijkbaar mag het voomaamwoordelijk bijwoord zich wel splitsen, maar liefst toch niet zo dat het voorzetsel achter het werkwoord terechtkomt. Het moet er steeds ergens voor blijven staan.

De conclusie zal moeten zijn dat voorzetselgroepen die bij een deelwoord horen, daar zowel voor als achter kunnen staan, tenzij het om voornaamwoordelijke bijwoorden gaat, want die moeten, al of niet gesplitst, ergens voor het deelwoord staan. Of eigenlijk: dat moet niet, maar we doen het zo.

Deelwoord of bijvoeglijk naamwoord

Aan de hand van onze twee conclusies (die over de volgorde bij bijvoeglijke naamwoorden en die over de volgorde bij deelwoorden) kunnen we nu terugkeren naar de zin van Lodewijk van Deyssel: “Zij waren allen op hem verliefd.” Hoe moeten we die opvatten? Is verliefd een bijvoeglijk naamwoord of een voltooid deelwoord?

Als het een bijvoeglijk naamwoord is, moet de voorzetselgroep liefst erachter (vgl. bang voor muizen, dol op hagelslag); als het een deelwoord is, bestaat er meer vrijheid ( van zijn antwoord geschrokken; geschrokken van zijn antwoord). Blijkens de positie van op hem vóór verliefd beschouwde Van Deyssel verliefd als een deelwoord. En gezien onze voorkeur voor plaatsing erachter, beschouwen wij het als een bijvoeglijk naamwoord. Vanwaar dat verschil?

De verklaring is niet ver te zoeken. Er is in de belangrijkste volgorderegels van het Nederlands eigenlijk niets veranderd, maar wel met het woord verliefd zelf. Van huis uit was het woord gewoon het voltooid deelwoord bij een oud werkwoord verlieven. Zo zei men vroeger wel:

- “Zo de jongen twintig jaar was, en op een braaf meisje verliefde, zou dat misschien meer uitwerken dan al onze schikkingen en al ons overleg…” (achttiende eeuw)

- “(…) een frisch-krachtige jongeman, waar een meisje als Anna op verlieven kon.” (1909)

Dit werkwoord heeft eeuwenlang bestaan, maar in de twintigste eeuw is het uit onze taal verdwenen. Zolang het werkwoord verlieven bestond, kon verliefd opgevat en aangevoeld worden als het voltooid deelwoord daarbij. Vergelijk hetzelfde bij verloofd en getrouwd. Men zei dus: ‘op hem verliefd’. Wanneer echter het werkwoord in onbruik raakt, terwijl verliefd zelf blijft voortbestaan, ontstaat een nieuwe situatie.

Voor ons is het geen voltooid deelwoord meer, maar een bijvoeglijk naamwoord. Het is een bijvoeglijk naamwoord geworden. En dus gebruiken we de volgorderegels voor bijvoeglijke naamwoorden. Oftewel: de voorzetselgroep die erbij hoort, zetten we er niet langer voor, maar erachter: verliefd op hem.

Van Deyssel schreef dus, in zijn tijd, de toen beste volgorde. Als wij het nu anders doen, is dat niet doordat Van Deyssel zich vergiste, maar doordat onze taal intussen een kleine verandering heeft doorgemaakt, namelijk het wegvallen van het werkwoord verlieven.

Inderdaad een kleine verandering. De grote patronen, de volgorderegels bij bijvoeglijke naamwoorden en bij werkwoorden, zijn ten tijde van Van Deyssel niet anders dan bij ons. Op dit punt is er dus in de grammatica niets veranderd. Er is slechts met één woord iets veranderd. Met als gevolg dat dat ene woord een ander ‘statuut’ kreeg, en daardoor anders behandeld wordt.

Dit is allemaal niets bijzonders. En er zijn meer van dergelijke voorbeelden aan te wijzen. Zoals ervoor geknipt en er geknipt voor, dat hard op weg is om dezelfde weg te gaan. Nee, wat echt bijzonder is, dat is dat we met z’n allen, zonder erover na te denken, zonder enige taalkundige reflectie, onbewust, kortom ‘vanzelf’ de volgorde zijn gaan aanpassen toen het woord verliefd een bijvoeglijk naamwoord werd. Ja, zo gaat dat in taal. Maar iedere keer als ik zoiets zie, ben ik opnieuw verbaasd hoe feilloos de taal zichzelf organiseert en zich aanpast aan een nieuwe situatie.

Dit artikel is een publicatie van Genootschap Onze Taal.
© Genootschap Onze Taal, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 13 mei 2007
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.