De precieze bijdrage (‘attributie’) van het gebruik van antibiotica bij dieren aan resistente bacteriën bij de mens, is moeilijk te schatten. Dit komt omdat deze bijdrage per soort antibioticum en per soort bacterie verschillend is. In de discussies over deze attributie worden verschillende getallen genoemd die in principe allemaal juist kunnen zijn voor een bepaalde combinatie van bacterie en antibioticum.
Zo ontstaat bij pluimvee door het gebruik van quinolonen-antibiotica resistentie bij de darmbacterie Campylobacter. Pluimvee zelf heeft er geen last van, maar bij de mens kan deze bacterie een voedselinfectie veroorzaken via het eten van besmet kippenvlees. Het overgrote deel van quinolonenresistentie in Campylobacter bij de mens wordt toegeschreven aan gebruik in de pluimveehouderij, dat nu sterk aan banden is gelegd.
Tegelijkertijd vinden we quinolonen-resistente Neisseria-bacteriën die de geslachtsziekte gonorroe veroorzaken en alleen bij de mens voorkomen. In dit geval heeft de resistentie waarschijnlijk alleen verband met het gebruik van quinolonen bij de mens. Op één punt is men het wel eens: de attributie is alles bij elkaar genomen wel meer dan nul.
Het voorzorgsprincipe
Betrokken onderzoekers en beleidsmakers hanteren daarom het ‘voorzorgsprincipe’: vooruitlopend op precieze informatie over de bijdrage mag geen kostbare tijd verloren gaan en dient actie te worden ondernomen. Deze zienswijze heeft in de afgelopen jaren geleid tot effectieve maatregelen in de Nederlandse veehouderij waarmee het antibioticagebruik ruim gehalveerd is (zie ook de paragraaf over terugdringing van antibioticagebruik in de veehouderij). Deze afname in antibioticagebruik heeft ook geleid tot een afname van resistente bacteriën in de veehouderij.
De overdracht van resistente bacteriën van dieren naar de mens kan onder andere plaatsvinden via het voedsel, via direct contact met dieren of via resistente bacteriën die vanuit de veehouderij in het oppervlaktewater en weiland terechtkomen via bemesting of bijvoorbeeld afvalwater van slachterijen. Het is daarom aannemelijk dat de mens minder wordt blootgesteld aan resistente bacteriën doordat er in een ander compartiment – in dit voorbeeld de dieren – actie is ondernomen. Dit geeft de noodzaak en kracht van een One Health-benadering aan.

Artsen en dierenartsen met elkaar aan tafel
De One Health-benadering gaat er van uit dat mensen werkzaam in de dierhouderij en gezondheidszorg – voor antibioticaresistentie vooral artsen, dierenartsen en veehouders – kennis hebben van, en begrip hebben voor, elkaars activiteiten en belangen en op die manier komen tot breed gedragen oplossingen voor gezamenlijke problemen. Nederland loopt hierin voorop wat betreft de samenwerking tussen artsen en dierenartsen. Dit komt onder meer doordat er in het verleden diverse ernstige infectieziekten zijn opgedoken waarbij mens en dier direct met elkaar te maken hadden.
De vogelgriep in 2003 bijvoorbeeld en de uitbraak van Q-koorts in 2007 en de daarop volgende jaren, waarbij mensen ernstig ziek werden door een bacterie afkomstig van geiten. Ook de ontdekking dat de methicilline-resistente Staphylococcus aureus (ziekenhuisbacterie) op grote schaal voor bleek te komen in varkens en vleeskalveren en dat veehouders daarmee besmet raakten, kwam uitgebreid in het nieuws. Al deze problemen hebben uiteindelijk geleid tot een intensieve samenwerking tussen artsen en dierenartsen die verankerd is in formeel regulier overleg.
Samen op resistente bacteriën jagen
Ook voor de toekomst biedt de One Health-benadering uitkomst voor bestrijding van antibioticaresistentie bij dier en mens. Eén van de gevaren die we uit het buitenland op ons af zien komen zijn bacteriën die zelfs resistent zijn tegen antibiotica die artsen als allerlaatste redmiddel gebruiken bij patiënten die een infectie hebben met multiresistente bacteriën. Voorlopig circuleren deze bacteriën nog in het buitenland en worden ze bij hoge uitzondering bij mensen in Nederland aangetroffen.
Het gevaar is echter dat deze resistente bacteriën van de mens op dieren overgaan. Dit keer is de mens de potentiële besmettingsbron voor het dier. Als zo’n ‘superbacterie’ zich verspreidt in de veehouderij en vervolgens weer overspringt naar mensen zijn de gevolgen niet te overzien. Daarom wordt in Nederland surveillance uitgevoerd bij mensen en dieren om eventuele besmettingen vroegtijdig op het spoor te komen en te kunnen indammen. Ook hier zitten artsen en dierenartsen met elkaar aan tafel, want uiteindelijk jagen we op dezelfde resistente bacteriën en is het voor een effectieve bestrijding zeer relevant elkaar precies op de hoogte te houden over wie wat waar heeft gevonden.
De One Health-benadering heeft in Nederland zichtbaar z’n vruchten afgeworpen in de aanpak van antibioticaresistentie. Andere landen in Europa en ook daarbuiten kijken met respect naar wat er in Nederland is bereikt in de veehouderij en hoe men daar van kan leren. Zo is One Health zowaar een Nederlands exportproduct geworden.