“Het afgelopen jaar heb ik in Engeland doorgebracht in de onderzoeksgroep van professor Tom Kirkwood van de afdeling Geriatrie van de University of Manchester. Zijn theorie over veroudering voorspelt dat er een balans is tussen vruchtbaarheid en lang leven. Deze balans is aangetoond bij fruitvliegjes; genetische varianten van het fruitvliegje die langer leven, hebben duidelijk minder nakomelingen. Ik vond dat we dat dan ook maar eens bij mensen moesten aantonen.
Iedereen begon een beetje te lachen. Bij mensen kun je zulk onderzoek niet doen, dacht men, omdat mensen nu eenmaal zelf keuzes maken. Ik heb geredeneerd dat mensen zich in de keuze voor kinderen niet laten leiden door hun leeftijd van overlijden. Die weten ze immers dan nog niet. Daarmee is de balans ook bij mensen bestudeerbaar".
“We kwamen tot de conclusie dat je een homogene groep zou moeten onderzoeken, zodat de invloed van sociaal-economische verschillen zo klein mogelijk wordt. Zo kwamen we uit op de adel. Er bleek een CD-ROM te bestaan waarop de ‘peerage’ gegevens van enkele belangrijke adellijke families staan. Die gegevens gaan terug tot de achtste eeuw. Zo konden we dus kijken naar vele generaties adellijke personen. En we vonden inderdaad het verband dat Kirkwoods theorie voorspelt”, aldus Westendorp.
De CD-ROM bevat gegevens van maar liefst 19.830 mannelijke en 13.667 vrouwelijke Engelse aristocraten die geboren werden tussen het jaar 740 en 1875. De onderzoekers concentreerden zich op de vrouwen van wie bekend was hoeveel kinderen zij precies gekregen hadden. Daarbij kwam duidelijk naar voren dat onder vrouwen die 81 jaar of ouder werden, meer dan de helft kinderloos was gebleven. Bij vrouwen die voor hun 80e overleden had meer dan tweederde wel kinderen gekregen. Om de gevolgen van zwangerschap en bevalling op de overleving uit te sluiten, besteedden Westendorp en Kirkwood extra aandacht aan de vrouwen die ouder dan zestig geworden waren. In die subgroep kwam het gezochte verband er nog duidelijker uit. Bij mannen was het verband eveneens aantoonbaar. De conclusie is onontkoombaar: vruchtbaarheid en een hoge leeftijd gaan in de praktijk niet goed samen.
Keuzevrijheid
“Het is niet zo dat je je levensduur kunt verlengen door tegen je vrouw te zeggen: we nemen een kindje minder”, zegt Westendorp. “Het gaat om je erfelijke aanleg, en daar kun je niets meer aan veranderen”. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de analyse van de gegevens van voor het jaar 1700 en erna. Vanaf 1700 gaat het zo goed met de Engelse adel, dat de kindersterfte daalt en de levensverwachting sterk toeneemt. Tegelijkertijd ziet men een afname in het aantal kinderen per gezin. Een vergelijkbare trend is te zien in alle geïndustrialiseerde landen: naarmate de welvaart toeneemt, stijgt de levensverwachting en neemt de gezinsgrootte af. Het omgekeerde verband tussen kinderaantal en levensduur blijkt echter zowel voor als na 1700 gevonden te worden. Kortom, de keuzevrijheid van een paar om meer of minder kinderen te nemen heeft nauwelijks invloed op de levensduur.
Auto
De theorie van Kirkwood gaat ervan uit dat het lichaam een beperkt ‘budget’ heeft aan energie. Op het niveau van onze genen moet dus gekozen worden tussen een grote investering in het behoud van het lichaam of een grote vruchtbaarheid. “Vruchtbaarheid is niet vanzelfsprekend. Iedereen kent wel een stel dat helemaal gezond is, graag kinderen wil en toch kinderloos blijft. Het lichaam moet dus speciale voorzieningen treffen om te zorgen voor een grote vruchtbaarheid. Dat blijkt niet samen te gaan met de investering die nodig is om het lichaam zeer oud te laten worden. Er zijn altijd uitzonderingen, maar in het algemeen gaat die regel op”, aldus Westendorp. Hij vergelijkt het met de aanschaf van een auto bij een beperkt budget. Als men in de stad woont en kiest voor een snelle wagen, zal men in ruig terrein niet zo snel vooruitkomen. Wie op het platteland woont en een terreinwagen prefereert, accepteert dat hij op de snelweg tot de rechter rijbaan veroordeeld is. Is die keuze eenmaal gemaakt, dan is er geen mogelijkheid om nog van auto te veranderen.
In de vrije natuur wordt de levensduur meestal niet bepaald door verouderingsprocessen. De meeste dieren overlijden lang voor hun maximaal haalbare leeftijd aan ongelukken, vallen ten prooi aan roofdieren of sterven als gevolg van infecties en andere ziekten. Het heeft dus weinig zin om maximaal te investeren in het ‘onderhoud’ van de cellen van het lichaam en dus in het tegengaan van veroudering. Als een dier of een mens oud genoeg wordt om wel last te krijgen van verouderingsprocessen, is hij of zij de vruchtbare leeftijd al gepasseerd. Dat betekent dat de erfelijke eigenschappen die leiden tot een lang leven, niet van invloed zijn op de kans dat iemand meer kinderen en kleinkinderen krijgt. De evolutionaire selectie heeft met andere woorden geen grip op de veroudering.
‘Wegwerplichaam’
De theorie van het ‘disposable soma’ (‘wegwerplichaam’) is oorspronkelijk ontwikkeld om de verschillen in levensduur tussen de soorten te verklaren. Een muis kan maximaal een paar jaar oud worden, olifanten kunnen vele tientallen jaren leven en mensen meer dan 120 jaar. Kirkwood stelde twintig jaar geleden dat dit verklaard kan worden vanuit de evolutieleer. De drijvende kracht achter de evolutie is de poging van de genen om zichzelf in stand te houden en te verspreiden. De genen bedienen zich hierbij van het lichaam, net zoals wij ons bedienen van auto’s en fietsen. Lichamen kunnen zichzelf gedurende enige tijd in stand houden en zij kunnen zich voortplanten. Om praktische redenen is het organisme in zijn ‘ontwerp’ beperkt in zijn keuzevrijheden.
De feiten spreken voor zich. Er zijn diersoorten die investeren in voortplanting. Kikkers produceren jaarlijks duizenden eitjes kikkerdril, muizen en konijnen beschikken over ongekende mogelijkheden voor voortplanting en zo zijn er vele andere voorbeelden in het dierenrijk. Deze organismen kunnen zich voortplanten in een enorm tempo, maar hebben een levensverwachting die men in uren, maanden of hooguit enkele jaren kan uitdrukken. Organismen zoals mensen en olifanten die lang leven, krijgen in hun leven relatief weinig nakomelingen, die echter op hun beurt een relatief hoge overlevingskans hebben. Veel kinderen of lang leven, dat is de afweging die de genen moeten maken. Beter gezegd, dat zijn de twee mogelijke richtingen.
Mensen zijn een extreem voorbeeld van een investering in lang leven. Voor de overleving van mensenkinderen is het gewenst dat er welwillende, gezonde volwassenen om hen heen zijn om hen te beschermen gedurende de kwetsbare eerste twintig jaar waarin de hersenen zich nog moeten ontwikkelen. Het lichaam van de vrouw is er niet op gebouwd om vele tientallen nakomelingen op de wereld te zetten. De genen die zich willen verspreiden, zullen dus moeten investeren in een relatief lang leven. Maar ook die investering is beperkt tot de periode die nodig is om de kinderen op te voeden. Boven een jaar of veertig wordt het steeds minder interessant voor de genen om te investeren in het behoud van het lichaam. Het wordt tijd om het ‘disposable soma’ af te danken; het heeft zijn werk gedaan. De genen leven verder in de ‘wegwerplichamen’ van het nageslacht.
Alchemie
De vraag naar de oorzaak van veroudering is ouder dan de wetenschap. De alchemisten in de Middeleeuwen in het Westen en al eeuwen eerder in China zochten naar het Elixir, een geheime substantie die de eeuwige jeugd garandeert. De moderne verouderingswetenschap heeft zich nog lange tijd vastgeklampt aan deze mogelijkheid. Een gangbare theorie over veroudering die in de jaren zeventig nog zeer populair was, gaat ervan uit dat het menselijk lichaam een soort ingebouwde klok heeft, een wekker die langzaam maar zeker afloopt. Ergens in onze celkernen wacht een groepje genen af tot het tijd is en activeert dan het verouderings- en aftakelingsproces. Zo’n programma zou als biologisch nut hebben, dat het voorkomt dat de planeet overvol raakt met steeds oudere mensen. Dergelijke theorieën zijn de droom van de alchemist in een modern jasje. Als we die ingebouwde tijdbom stil konden zetten, zou de eeuwige jeugd ons deel zijn. Het levenselixir zou de vorm aannemen van een soort gentherapie, die de biologische klok in onze cellen terugzet naar onze ‘jeugd’.
Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat deze theorie ooit bewezen wordt. Er zijn geen genen bekend die het organisme als geheel doen verouderen. En op grond van de evolutieleer is het ook niet aannemelijk dat dit soort genen ooit gevonden wordt. Veroudering treedt immers op als het organisme de vruchtbare leeftijd gepasseerd is. Er is dus geen enkele evolutionaire druk die de ‘biologische tijdbom’ doet ontstaan of in stand zal houden.
Verloskunde
Een simpele pil of zelfs maar een geavanceerd gen tegen veroudering zal dus niet gevonden worden. Ondanks de investering van onze genen in het instandhouden van het lichaam ontstaan er in de loop van de tijd kleine beschadigingen in onze cellen. Fouten in het DNA worden grotendeels hersteld, maar in de loop der jaren blijven steeds meer mutaties bestaan. Ons afweersysteem beschermt ons tegen het ontstaan van kankercellen, maar sommige kwaadaardige cellen ontsnappen aan deze ‘bewaking’. Kortom, het is een kwestie van tijd voordat er iets definitief misgaat en de laatste fase van ons leven wordt ingezet. Westendorp komt terug op zijn vergelijking met gemotoriseerde voertuigen: “Je denkt in eerste instantie dat bepaalde onderdelen heel belangrijk zijn. In een auto is bijvoorbeeld een goede smering essentieel. Als de oliedruk wegvalt, ontstaat er enorme slijtage waardoor de motor stukloopt. Dat is natuurlijk waar. Maar als je bougiekabels bezwijken, sta je ook aan de kant. Zo zijn er nog veel meer onderdelen die nodig zijn om te zorgen dat die wagen blijft rijden. Dat geldt in het lichaam ook. DNA-repair is belangrijk, maar het kan niet voorkomen dat er schade ontstaat door oxidatie. Dan kun je grote hoeveelheden vitamine C gaan slikken om die oxidatie tegen te gaan, maar daarmee doe je nog niets aan andere systemen, zoals het afweersysteem. Kortom, veroudering is zo complex dat je daar uiteindelijk weinig tegen kunt doen”.
Toch is Westendorp niet pessimistisch over onze mogelijkheden om onze ‘jeugd’ zo lang mogelijk in stand te houden. “Je leven wordt aan de ene kant bepaald door de erfelijke informatie die je van je ouders hebt meegekregen maar aan de andere kant door wat je daar vervolgens zelf mee doet. Als je ervoor kiest om Formule 1 coureur te worden, loop je een grotere kans om vroegtijdig te overlijden. Als je rookt en blijft roken, lever je ook een aantal jaren in op je levensverwachting. Er is steeds meer bekend over de invloed van gezonde voeding en voldoende beweging. Al die dingen spelen natuurlijk een rol bij je kansen om gezond oud te worden, naast dat onveranderlijke gegeven van je genetische bagage”.
Inmiddels is Westendorp weer terug in het LUMC. Naast zijn werk als onderzoeker heeft hij ook een praktijk als internist, waarbij hij zich vooral toelegt op de zorg voor ouderen. Het verblijf in Engeland heeft hem geholpen om anders te gaan denken over verouderingsprocessen. “Er zijn nog veel vragen die overblijven. Zo blijft het natuurlijk intrigerend dat veroudering en vruchtbaarheid iets met elkaar te maken hebben. Het lijkt me heel interessant om daar eens naar te kijken samen met de afdeling Verloskunde. Wie weet komen we nog wel meer interessante verbanden op het spoor”.