Je leest:

Onbestorven weduwen

Onbestorven weduwen

Zeemanshuwelijken in de 17de eeuw

Auteur: | 2 maart 2009

Lange tijd dacht men dat zeevarenden in de 17de eeuw vanwege de lage lonen niet in staat waren een gezin te onderhouden. Dit blijkt een misvatting. Zeemansvrouwen droegen voor een belangrijk deel bij aan het gezinsinkomen en waren vaak fanatieke verdedigers van de belangen en rechten van hun echtgenoten op zee. Echtscheidingen kwamen slechts bij hoge uitzondering voor.

Schiedam, 26 juni 1650. Maertgen Juijst is net teruggekeerd van een bezoek aan koopman Allert Arijensz. Zij heeft hem gevraagd om in Brazilië te informeren naar het lot van haar man die vier jaar geleden als ondertimmerman met het schip Het wapen van Delft is vertrokken. Maertgen maakt zich grote zorgen. Dat ze al zo lang niets van haar echtgenoot vernomen heeft, kan betekenen dat hij overleden is, maar ook dat hij overzees een nieuw bestaan heeft opgebouwd.

Hollandse schepen bij de Tafelberg
Wikicommons

Zo maar een dag uit het leven van een zeemansvrouw in een havenstad in de 17de-eeuwse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Maertgen was niet de enige die in een dergelijke situatie verkeerde. Omstreeks 1680 schommelde het aantal zeevarenden op schepen die jaarlijks vanuit de Nederlandse havens vertrokken rond de 50.000 personen. In talloze steden en dorpen werd het leven bepaald door het ritme van de zeevaart. De economische dominantie van de zeevaart had invloed op alle aspecten van het dagelijks bestaan in deze gemeenschappen. In tegenstelling tot wat men lange tijd gedacht heeft, waren zeelieden wel degelijk getrouwd en hadden ze kinderen. Onderzoek naar de positie van zeemansvrouwen in Schiedam, Maassluis en Ter Heijde maakt duidelijk in hoeverre die afweek van die van andere getrouwde vrouwen en hoe het zeemanshuwelijk in de dagelijkse praktijk functioneerde.

De kleine havenstad Schiedam kende in de 17de eeuw een snelgroeiende bevolking. Rond 1622 telde de stad zo’n 6000 inwoners. Ruim een derde van de mannelijke beroepsbevolking was werkzaam in de scheepvaart. Schiedamse zeevarenden werkten in de haringvisserij, koopvaardij of walvisvaart. Ook monsterden zij aan bij marine of de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Maassluis was aanvankelijk niet meer dan een nederzetting, maar door de bloei van de visserij ontwikkelde de plaats zich in razend tempo tot een welvarend dorp. Rond 1622 woonden er circa 3000 mensen. Ruim 40 % van de mannelijke beroepsbevolking werkte in de visserij. Deze mannen wisselden de haringvisserij, die vooral ’s zomers plaatsvond, af met kabeljauwvisserij in de winter. In het kleine dorp Ter Heijde, gelegen aan de Noordzee ten zuiden van De Haag, leefden de inwoners voornamelijk van de kustvisserij. Rond 1622 waren dat er zo’n 560. Door overstromingen en zandverstuivingen geteisterd daalde het aantal inwoners in de loop van de eeuw tot 200.

Huwelijk tussen gelijken

Meertens Instituut

Het grootste gedeelte van de in de drie gemeenschappen wonende zeevarenden trad in het huwelijk, en wel op een leeftijd die nauwelijks afweek van die van niet-zeevarenden. Er werd relatief laat gehuwd, een verschijnsel dat ook elders in de Republiek voorkwam. Zeelieden waren rond de 27 als ze trouwden, hun bruiden gemiddeld een jaar jonger. De meeste huwelijken werden in mei gesloten, vlak voordat het nieuwe haringseizoen begon. Kinderen werden buiten het vaarseizoen verwekt. De meeste concepties vonden plaats in de herfst, winter of in het vroege voorjaar. In een gemiddeld vissershuishouden werden vier à vijf kinderen geboren. De vrouwen van Oost-Indiëvaarders baarden slechts twee à drie kinderen, omdat hun echtgenoten vaak meerdere jaren achtereen van huis waren. Het zogenoemde kerngezin was de norm: pasgehuwden zetten een eigen huishouden op en trokken niet bij andere verwanten in. De huishoudens waren dientengevolge klein. Vrouwen waren in de zeevarende gemeenschappen doorgaans in de meerderheid, omdat hun echtgenoten het grootste gedeelte van het jaar op zee zaten en omdat er relatief veel weduwen waren als gevolg van de risico’s waarmee het beroep van de mannen gepaard ging.

Hoewel jongeren in de Republiek vrij waren om elkaar te ontmoeten en huwelijken in principe op liefde waren gebaseerd, schreef de 17de-eeuwse moraal voor dat een huwelijk tussen gelijken het beste was. Huwelijkspartners mochten niet te veel in leeftijd schelen en moesten bovenal eenzelfde sociale achtergrond hebben. Zeevarenden in Schiedam, Maassluis en Ter Heijde volgden dit algemeen geaccepteerde patroon. Over het algemeen werd er binnen de eigen beroepsgroep gehuwd. Dit wil zeggen dat vissersdochters met visserszonen in het huwelijk traden. Ook binnen de beroepsgroep deden sociale verschillen zich gelden: stuurmanszonen trouwden over het algemeen met stuurmansdochters. Zeelieden werkzaam in andere takken van scheepvaart vormden een minder gesloten groep dan de vissers. In Schiedam kozen de hogere rangen aan boord van Oost-Indiëvaarders en van de oorlogsvloot niet automatisch voor een zeemansdochter. Zij gaven de voorkeur aan een meisje uit een koopmans- of regentengeslacht.

Akte van procuratie

Doordat veel zeemansvrouwen zelf uit een maritieme familie stamden, moet het dagelijks bestaan zonder man des huizes hun niet vreemd zijn geweest, maar wat betekende de afwezigheid van hun echtgenoot in economische zin? In de 17de-eeuwse Republiek verschilde de positie van mannen en vrouwen in juridisch opzicht. Getrouwde vrouwen waren handelingsonbekwaam, zij konden dus geen rechtshandelingen verrichten zonder mannelijke voogd. Wanneer een vrouw weduwe werd, veranderde haar juridische status en kon zij zelf haar zaken regelen. Zeemansvrouwen namen hierbij een speciale positie in. De aard van het zeemanswerk bracht met zich mee dat de mannen een aantal taken binnen de gemeenschap niet konden uitoefenen en dat de vrouwen in praktische zin gedurende grote delen van het jaar als weduwen beschouwd konden worden. Ze kregen dan ook een grotere verantwoordelijkheid en een zekere mate van vrijheid die andere vrouwen niet was vergund.

De visvrouw door Adriaen van Ostade, 1672
Rijksmuseum Amsterdam

Deze vrijheid kreeg in Schiedam, Maassluis en Ter Heijde juridisch vorm doordat zeelieden voor hun vertrek een akte van procuratie lieten opstellen. Deze procuraties stelden vrouwen in staat zelfstandig een winkel of bedrijf te runnen en gaf hun zeggenschap over de goederen in het huwelijk. Overigens gaven niet alle zeelieden hun vrouwen de vrije hand. De machtigingen golden soms speciaal omschreven transacties en de overige zaken werden dan in handen gelegd van een mannelijke zaakwaarnemer. Het al dan niet volledig machtigen van een echtgenote was de individuele keuze van iedere zeeman en had onder meer met de kwaliteit van de relatie tussen de echtelieden te maken. Een zeeman wiens vrouw niet volledig te vertrouwen was, kon voor rare verrassingen komen te staan. De Schiedammer Heijman Corstiaensz. van der Mast trof bij terugkeer zijn huis verlaten aan. Zijn vrouw bleek alles verkocht te hebben en was met de noorderzon vertrokken.

Voor zeemansvrouwen die geen procuratie gekregen hadden, bood de lokale overheid een oplossing. De vrouwen konden een rekest indienen om via die weg alsnog gemachtigd te worden hun zaken te regelen. Over het algemeen werden de rekesten ingewilligd. De vrouwen werden voldoende betrouwbaar geacht om handelingsbevoegdheden te verwerven die getrouwde vrouwen normaliter ontzegd werden. Een voordeel was bovendien dat de handelingsbevoegdheid van zeemansvrouwen ertoe kon leiden dat zij zich financieel konden redden. Hierdoor werd de kans dat zij een beroep deden op de lokale armenzorg minder groot.

Vrouwen dragen bij

Het onderhouden van hun gezin was voor zeevarende gezinshoofden niet gemakkelijk. De lonen in sommige takken van scheepvaart waren erg laag en de inkomsten onregelmatig. Daarnaast moesten echtgenotes vaak erg lang op het geld wachten. In de haring- en kabeljauwvisserij bijvoorbeeld werd de bemanning pas na afloop van de reis betaald. Een en ander betekende dat zeemansvrouwen moesten bijdragen aan het gezinsinkomen. Hun werk vond gedeeltelijk binnen het huishouden plaats en gedeeltelijk op de arbeidsmarkt. Daarbij bestonden zekere beperkingen. Dat sommige vrouwen juridisch in staat gesteld waren om een eigen winkel of bedrijf te hebben, betekende nog niet dat er voor hen in alle takken van de economie plaats was. Van sommige beroepen waren vrouwen door bijvoorbeeld gildebepalingen uitgesloten.

De haringverkoper, door Gerard Dou
Wikicommons

Over het algemeen werkten zeemansvrouwen in takken van nijverheid en handel die aan de scheepvaart gelieerd waren. De sociale status en ook de inkomsten van hun echtgenoot bleven in hoge mate bepalend voor hun mogelijkheden. Vissersvrouwen verdienden geld met het breien en boeten van netten. In Ter Heijde kochten de arme vissersvrouwen vis op de afslag om deze huis aan huis te verkopen. Anderen liepen met de vis op hun hoofd naar Den Haag om die te verkopen aan handelaren op de vismarkt. In Maassluis en Schiedam woonden ook rijkere vishandelaarsters. Zij waren betrokken bij de export van grote hoeveelheden haring en hielden zich daarnaast bezig met het uitreden van schepen. De echtgenotes van zeevarenden in dienst van de koopvaardij, marine en VOC hadden hun eigen werkterrein. Zij waren veelal betrokken bij de voedselbevoorrading aan de schepen of runden herbergen en tapperijen.

Kenmerkend voor het arbeidspatroon van alle zeemansvrouwen is dat zij verschillende soorten arbeid met elkaar combineerden. Vrouwen van Oost-Indiëvaarders uit de laagste rangen aan boord verkochten bijvoorbeeld noten en appels en deden los naai- en spinwerk. Het wassen en bleken van kleding van vrijgezelle zeelieden vormde ook een bron van inkomsten. Daarnaast hadden zeemansvrouwen kostwinners in huis.

Gescheiden sferen

Wat betekende de lange periodes van scheiding voor de sociaal-emotionele kant van het zeemanshuwelijk? Voor zowel mannen als vrouwen moet dit om te beginnen een grote emotionele belasting geweest zijn. Via brieven hielden echtelieden contact. De post kwam echter lang niet altijd op de plaats van bestemming aan. Zeemansvrouwen verkeerden soms jaren in onzekerheid over het lot van hun echtgenoten. In de herbergen en kroegen die door zeemansvrouwen gedreven werden, probeerden ze informatie over hun mannen te vergaren.

Een van de gevolgen van de lange scheiding kon overspel zijn. Bekend is de figuur van de schuinsmarcherende zeeman die in buitenlandse havens de bloemetjes buiten zet. In 1625 verzuchtte dominee Adam Westerman in zijn zeemanshandboek De Groote Christelijke zeevaart: “Soo menigh haven, soo menigh wijf berght schipper en bootsman zijn lijf.” Westerman waarschuwde de getrouwde zeeman zijn echt niet te buiten te gaan. Maar ook vrouwen pleegden overspel. In de notariële en rechterlijke archieven van Schiedam, Maassluis en Ter Heijde komen veel echtbrekende vrouwen voor. Soms betrof het daarbij overigens valse beschuldigingen die weer werden ingetrokken. In 17de-eeuws Holland stonden zware straffen op overspel. Toch werden echtbrekende zeemansvrouwen niet altijd zwaar aangepakt. Zowel de lokale overheid als de kerkenraad toonde begrip voor de onzekere situatie waarin zeemansvrouwen verkeerden, zeker als zij al jarenlang niets meer van hun man hadden vernomen. Als zeevarenden bij terugkeer een kind van een ander aantroffen, kon dat uiteraard tot problemen leiden. Toch bleven veel zeemanshuwelijken uiteindelijk in stand. Echtscheiding kwam slechts bij hoge uitzondering voor.

Vissersvrouw met kinderen door Philip Sadee, 1857

De langdurige scheiding had ook een ander gevolg: zeemansvrouwen fungeerden als intermediair tussen hun echtgenoten en de samenleving aan de wal. Via brieven en bij thuiskomst stelden ze hun man op de hoogte van de gebeurtenissen aan het thuisfront. Voorts stonden de vrouwen bekend om hun fanatieke verdediging van de belangen en rechten van hun echtgenoten. Niet zelden waren zij betrokken bij oproeren. Het ging dan vaak om achterstallige loonuitbetalingen. Vanuit Maassluis vertrokken vissersvrouwen echter ook in groepen naar de admiraliteit in Rotterdam om er nieuws over hun in Engeland gevangenzittende mannen te eisen. De reiskosten werden door het lokale visserijcollege bekostigd. Ook dit college kreeg overigens met de vrouwen te maken. Zo eisten zij in 1654 een financiële bijdrage van het college voor het bord dat ter herdenking aan de visserij in de lokale kerk moest worden opgehangen.

Zeemansvrouwen hadden een belangrijke positie in zeevarende gemeenschappen. Niet alleen droegen ze met hun werk bij aan de maritieme economie en zorgden ze mede daardoor dat hun gezinnen niet zonder meer afhankelijk werden van de armenzorg, ook vormden ze een brug tussen het schip en de wal. De terugkerende mannen waren dankzij hun vrouwen in staat steeds opnieuw weer te integreren in de samenleving. Het zeemanshuwelijk was een stabiele factor in een door onzekerheden gekenmerkt bestaan.

Annette de Wit is hoofd Publiek en Presentatie bij het Marinemuseum te Den Helder. Dit artikel is gebaseerd op haar proefschrift over zeevarende gemeenschappen dat in 2008 bij Aksant verscheen.

Zie ook

  • Annette de Wit, Leven, werken en geloven in zeevarende gemeenschappen. Schiedam, Maassluis en Ter Heijde in de zeventiende eeuw (Aksant 2008)
  • Roelof van Gelder, Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17e en 18e eeuw (Atlas 2008)
  • Danielle van den Heuvel, Bij uijtlandigheijt van haar man. Echtgenotes van VOC-zeelieden, aangemonsterd voor de kamer Enkhuizen (1700-1750) (Aksant 2005)
  • Perry Moree, Kikkertje lief. Brieven van Aagje Luijtsen, tussen 1776 en 1780 geschreven aan haar man Harmanus Kikkert, stuurman in dienst van de VOC (Den Burg 2003)
Dit artikel is een publicatie van Geschiedenis Magazine.
© Geschiedenis Magazine, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 02 maart 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.