Die vraag is economisch gezien snel te beantwoorden. De ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen kost vaak miljarden. En die moeten wel worden terugverdiend. Echter, om te voorkomen dat de bacteriën ook voor deze nieuwe middelen resistent worden, moeten ze zo lang mogelijk op de plank blijven liggen. Ze zijn het laatste redmiddel, en mogen pas ingezet worden als alle andere middelen falen.
Daarnaast zijn de huidige antibiotica, vergeleken met andere geneesmiddelen, goedkoop. Een kuur kost vaak slechts enkele euro’s. Het ontwikkelen van nieuwe antibiotica, of alternatieven, vormt daarom geen interessant verdienmodel voor de farmaceutische industrie: de gemaakte kosten worden nooit terugverdiend. Of mogen we van een industrie die zijn geld verdient met het beter maken van zieke mensen een beetje meer maatschappelijke bevlogenheid verwachten?

Toch zijn nieuwe antibiotica of alternatieven dringend nodig om de toenemende resistentie bij infectieziekten het hoofd te bieden. Wereldwijd zijn slechts 41 antibiotica in de ontwikkeling. Ter vergelijking: 800 kankermedicijnen en vaccinaties tegen kanker bevinden zich in de pijplijn of wachten op goedkeuring. De helft van die 41 in ontwikkeling zijnde antibiotica zal onderweg sneuvelen, bijvoorbeeld vanwege schadelijke bijwerkingen of onvoldoende bewezen effectiviteit. Nog ernstiger is dat slechts drie ervan beschouwd worden als ‘doorbraak’ antibiotica. Dit zijn middelen die niet lijken op de bestaande antibiotica en dus voldoende verschillen om resistente bacteriën onschadelijk te maken. Er is vooral behoefte aan middelen die gramnegatieve bacteriën aanpakken, maar de pijplijn is nagenoeg leeg.
Denktank voor economische modellen
Om uit deze impasse te komen moet er naar andere socio-economische modellen gekeken worden. Enerzijds om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te stimuleren en anderzijds om het aantrekkelijk te maken deze middelen terughoudend te blijven voorschrijven. Zo hebben de Europese Commissie en de farmaceutische industrie besloten samen te werken. Een gezamenlijke denktank gaat zich buigen over hoe nieuwe (socio-)economische modellen de productie van antibiotica opnieuw mogelijk kunnen maken.
Volgens Herman Goossens, hoogleraar Medische Microbiologie aan Universiteit Antwerpen en betrokken bij de denktank, is het niet de bedoeling dat we wederom massaal naar antibiotica grijpen, want dat helpt de zaken niet vooruit. De denktank is onderdeel van het DRIVE-AB-project (drive-ab.eu) dat vorig jaar van start gegaan is. Het DRIVE-AB project streeft ernaar dat antibiotica niet duurder worden en dat dit tegelijkertijd niet leidt tot een toename van het gebruik ervan. Om dat te bewerkstelligen is bemoeienis van zowel de overheid als de farmaceutische bedrijven zelf nodig. Het DRIVE-AB project ontwikkelt dan ook onder meer economisch modellen die de sociale zekerheid niet op grote kosten jagen maar de farmaceutische industrie tevens kunnen garanderen dat hun financiële inspanningen zullen worden terugverdiend.
Mogelijke oplossingen waaraan gedacht wordt zijn: het verlenen van nieuwe patentvormen, een vouchersysteem, Product Development Partnerships, een hogere terugbetaling aan de industrie en het geven van belastingvoordelen aan bedrijven die wel bereid zijn in te zetten op de ontwikkeling van antibiotica. In 2018 worden de eindresultaten verwacht. De eerste tussenresultaten zullen in 2016 in het kader van het Nederlandse EU-voorzitterschap worden gepresenteerd.

Fonds voor doorbraakmiddelen
Niet alleen de Europese Unie buigt zich hier samen met de farmaceutische industrie over. Nationale overheden dragen ook hun steentje bij. In Engeland loopt het AMR Review initiatief. Dit initiatief, werkend in opdracht van de Engelse regering, heeft tot doel het probleem van antibioticaresistentie op wereldschaal te analyseren en concrete voorstellen te doen hoe dit probleem internationaal aangepakt kan worden. De duurzame ontwikkeling van nieuwe antibiotica maakt hier onderdeel van uit. In het laatste rapport van de AMR Review, genaamd ‘Securing new drugs for future generations: the pipeline of antibiotics’ doet het initiatief een drietal voorstellen om elk decennium 15 nieuwe antibiotica te laten ontwikkelen. Vier hiervan moeten ‘doorbraak’middelen zijn.
Ten eerste stelt het initiatief voor om onderzoek en ontwikkeling van antimicrobiële middelen commercieel aantrekkelijker te maken zodat de meest innovatieve personen zich interesseren voor dit onderzoek. Hiervoor zou een mondiaal fonds in het leven geroepen moeten worden dat gelden aan deze ontwikkelaars toekent. Het tweede voorstel betreft het oprichten van een fonds van circa 2 miljard pond, om investeringen in grensverleggend onderzoek mogelijk te maken.
Het merendeel van dit geld zou door de farmaceutische industrie ingelegd moeten worden. Ook het AMR Review doet hiervoor een moreel appèl op de industrie. Tot slot, stelt het voor bestaande barrières in het geneesmiddelontwikkelproces zoveel mogelijk weg te nemen, zonder de patiëntveiligheid in gevaar te brengen. Denk hierbij aan de beperkingen van universiteiten om samen te werken met de industrie, het niet openbaren van onderzoek vanwege concurrentieoverwegingen, de duur en efficiency van het registratieproces en de kosten die nodig zijn om nieuwe middelen te ontwikkelen.
Het initiatief beseft dat het geen makkelijke opgave is, maar put hoop uit de resultaten die in relatief korte tijd zijn geboekt op het gebied van HIV/AIDS door UNAIDS en malaria door Medicines for Malaria Venture. Ook de Verenigde Staten trekken extra middelen (1,2 miljard dollar) uit voor het AMR-probleem en hebben de ontwikkeling van ‘doorbraak’-antibiotica tot speerpunt benoemd.
Nederland zet in op het versterken van de onderzoeksinfrastructuur, waarin fundamenteel, translationeel en klinisch onderzoek samen komt. Bij veelbelovende resultaten stapt de private sector in voor de verdere ontwikkeling, opschaling en implementatie ervan, via zogenoemde publiek-private samenwerkingsverbanden. Daarnaast onderzoekt het ministerie van VWS of het registratieproces voor nieuwe antibiotica versneld kan worden en welke knelpunten daarvoor opgelost moeten worden.
Behalve de grote farmaceutische industrie, is het midden- en kleinbedrijf ook actief op dit gebied. Zij vormen vaak een schakel tussen de kennisinstituten en de farmaceutische industrie. Ze richten zich op gebieden, zoals fagen die voor de farmaceutische industrie minder interessant zijn, of proberen innovatieve wegen die minder voor de hand liggen. Dit midden- en kleinbedrijf is vaak gelieerd aan of zijn spin-offs van universiteiten, waardoor zij elkaar makkelijk vinden ten behoeve van de aanpak van het resistentieprobleem.