De biomedische kennis neemt met sprongen toe, bijvoorbeeld doordat de kaart van het menselijke genoom in 2003 werd gepubliceerd en in meer detail in 2006. Maar ook doordat beeldvormende technieken enorm zijn verbeterd waardoor onderzoekers een kijkje kunnen nemen in de details van levende cellen. Die ontwikkelingen leveren een schat van gegevens die steeds beter kunnen worden geanalyseerd mede dankzij snellere en slimmere computers.
Tel bij die toegenomen kennis van het menselijk lichaam en ziekteprocessen het toegenomen vermogen op om complexe biologische stoffen, zoals eiwitten, te detecteren, te analyseren en te synthetiseren en je zou verwachten dat de wereld wordt overspoeld met nieuwe innovatieve geneesmiddelen die elke kwaal weten te genezen of op zijn minst weten te verzachten.

Dat is niet het geval. Er is zelfs sprake van een zekere stagnatie in de ontwikkeling van geneesmiddelen. In nog geen decennium tijd is het aantal nieuwe geneesmiddelen dat jaarlijks op de markt kwam bijna gehalveerd. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw, zijn er bijvoorbeeld geen echt nieuwe antibiotica meer op de markt gekomen, terwijl steeds meer bacteriën ongevoelig zijn geworden voor de oude en meest gebruikte middelen. Zorgverzekeraars klagen dat de innovaties van de farmaceutische industrie vooral geleid hebben tot kostenverhoging: medicijnen zijn duurder geworden en er komen maar weinig nieuwe geneesmiddelen op de markt die echt beter zijn dan de huidige behandeling en in de plaats komen van bestaande medicijnen. Er komt alleen maar meer bij.
Dat is slechts gedeeltelijk waar, zoals eerder is betoogd. Door het toenemend gebruik van generieke middelen zijn veel medicijnen juist sterk in prijs gedaald. De middelen die nog wel, zij het mondjesmaat, uit de farmaceutische laboratoria tevoorschijn komen, zijn vooral oncologische medicijnen met een behoorlijk prijskaartje van niet zelden vele tienduizenden euro’s per patiënt per jaar.
Multi-target drug
Een belangrijke reden voor de stagnatie in het op de markt komen van nieuwe middelen is dat het ‘laag hangende fruit’ inmiddels is geplukt. Voor de meeste aandoeningen – van pijn, hoge bloeddruk, teveel cholesterol en hartproblemen tot infecties, koorts en depressie – bestaan inmiddels wel medicijnen die op relatief eenvoudige wijze werken bij een relatief grote groep van patiënten. Bij sommige patiënten werken ze echter niet of hebben ze veel bijwerkingen. En nogal wat aandoeningen, zoals reuma, kanker, hart- en vaatziekten en hersenziekten zijn dermate complex dat de huidige middelen onvoldoende werken.
Onderzoekers komen er steeds meer achter dat ziekten die ogenschijnlijk hetzelfde zijn, dat bij nadere beschouwing toch niet zijn. De symptomen zijn misschien dezelfde, maar de onderliggende fysiologische en moleculair- biologische processen zijn dat niet als gevolg van verschillen in genetische en omgevingsfactoren. Er is meer farmacotherapie toegespitst op het individu nodig – dus medicijnen op maat.
De eerder genoemde stagnatie heeft dus onder andere te maken met de complexere aangrijpingspunten voor nieuwe medicijnen die, per definitie, niet meer voor grote groepen van de bevolking geschikt zijn, maar alleen voor specifieke groepen van patiënten. De inzichten zijn bovendien zo veranderd dat men nu zoekt naar middelen die op verschillende aangrijpingspunten tegelijkertijd werken omdat bij de meeste ziekten ook verschillende regelmechanismen in het lichaam zijn betrokken. Vroeger werd geprobeerd een medicijn op één aangrijpingspunt te laten werken en als dat niet lukte heette zo’n middel een dirty drug. Nu spreekt men van een multi-target drug en is het juist de uitdaging om slimme combinaties van doelen en middelen te vinden.
Dat stuit op weerstand bij de instanties die geneesmiddelen moeten toelaten. Zij vereisen dan dat elke stof afzonderlijk wordt getest en ook in hun combinatie. Dat maakt een aanvraag ingewikkeld en duur voor de farmaceutische industrie. Al bijna een decennium zijn geneesmiddelen op maat de toekomst. In die tijd is wel heel veel meer bekend over de mechanismen die ten grondslag liggen aan ziekten, maar wat daarvan op dit moment terugkomt in nieuwe geneesmiddelen valt nog tegen.

Kleine bedrijven
De zogeheten blockbuster geneesmiddelen, die aan grote groepen patiënten konden worden voorgeschreven, hebben hun langste tijd gehad. Ook omdat men zich realiseert dat de claim dat één medicijn bij heel veel verschillende patiënten werkt, niet de waarheid is gebleken. Die blockbusters, zoals bloeddrukverlagende middelen, cholesterolverlagers en maagzuurremmers, hebben de industrie heel veel geld opgeleverd. Dat geld werd voor een deel teruggeploegd in innovatie, het zoeken naar nieuwe middelen.
Nu de inkomsten van blockbusters teruglopen doordat deze middelen uit hun octrooi lopen, verminderen ook de budgetten voor research en innovatieve ontwikkeling van geneesmiddelen. De grote firma’s maken steeds vaker gebruik van de kennis en innovatie van kleine bedrijven, die vaak ontstaan als spin-off van academische onderzoeksgroepen. Het lijkt erop dat farmaceutische bedrijven zich wat terugtrekken uit de innovatie en zich meer richten op het ontwikkelingstraject van medicijnen, gebaseerd op innovaties van buiten.

Weesgeneesmiddelen
Dan zijn er nog de groepen van weesgeneesmiddelen – in feite de geneesmiddelen voor kleine specifieke patiëntengroepen (zoals die met zeldzame aandoeningen als de ziekten van Pompe, Fabry en Duchenne). Voor deze weesgeneesmiddelen voor zeldzame aandoeningen (orphan drugs) zijn er speciale programma’s in Europa en de Verenigde Staten om bedrijven te stimuleren ze te ontwikkelen en op de markt te brengen.
Zo krijgen ze een langere patentperiode, mogen de klinische studies worden uitgevoerd met minder patiënten dan gebruikelijk en is het toelatingstraject korter. Daardoor kunnen de middelen eerder en goedkoper op de markt komen en geniet de fabrikant een langere bescherming tegen namaak. Overigens zijn deze orphan drugs vaak vele malen duurder dan gebruikelijke geneesmiddelen en dat is vanuit het oogpunt van vergoeding wel een probleem.

De andere groep weesgeneesmiddelen die vroeger orphan drugs heette, maar nu neglected drugs – tegen verwaarloosde ziekten – zijn gedoopt, zijn de middelen waarvoor wel grote groepen patiënten zijn, echter zonder geld. De patiënten zijn te arm om een voor de industrie aanvaardbare prijs te betalen (zoals patiënten in ontwikkelingslanden voor middelen tegen malaria, rivierblindheid of lepra). De medische noodzaak van deze medicijnen – meestal tegen infectieziekten – is groot, maar bedrijven storten zich niet spontaan op deze markt omdat ze sceptisch zijn over de mogelijkheden hun investeringen terug te verdienen.
De ontwikkeling ervan wordt vooral gestimuleerd door instellingen als de Wereldgezondheidsorganisatie en de Bill & Melinda Gates Foundation. Maar uiteindelijk zijn voor het op de markt brengen van de medicijnen toch farmaceutische bedrijven nodig omdat deze nu eenmaal de kennis en de benodigde distributienetwerken bezitten.